De Standaard

De gevlekte hyena is het flexibelst van allemaal

Het lijkt erop dat wilde dieren zich sneller kunnen aanpassen aan veranderin­gen in hun omgeving dan wetenschap­pers tot nu toe dachten. Dat schrijven biologen in

- Tomas van Dijk

Motten die in enkele decennia tijd van kleur veranderen en olifanten waarvan de vrouwtjes opeens geen slagtanden meer hebben. Grote evolutiona­ire veranderin­gen nemen doorgaans duizenden jaren in beslag, maar soms gaat het in een sneltreinv­aart.

Voordat de industriël­e revolutie in Engeland goed op gang kwam, was de peper-en-zoutvlinde­r op het eiland licht getint. Maar nadat het roet in de lucht de bomen en gebouwen had zwartgebla­kerd, doken steeds meer zwarte exemplaren op. Binnen de kortste keren was het gros van de populatie zwart. De donkere dieren hadden een fijnere schutkleur en dus betere overleving­skansen.

Buitenbeen­tjes floreren Olifanten in het Gorongosa National Park in Mozambique wisten zich ook snel aan te passen aan een veranderin­g in hun omgeving: de toegenomen jacht door stropers. Vrouwtjes zonder ivoren trofee hebben betere overleving­skansen, en dus wordt een aanzienlij­k deel van de vrouwtjeso­lifanten in het park nu zonder slagtanden geboren. Normaal zijn zulke dieren vrij zeldzaam. Naar schatting heeft 2 à 6 procent van de volwassen vrouwtjes in Afrika geen uit de kluiten gewassen slagtanden. In Gorongosa National Park is dat 30 procent.

In de wetenschap­pelijke literatuur wemelt het van zulke voorbeelde­n. Genetische variatie binnen een populatie leidt ertoe dat sommige individuen er net iets anders uitzien dan de rest, of ze lopen qua gedrag niet in de pas. Vaak is dat nadelig, maar laat de omgeving in hun voordeel wijzigen en buitenbeen­tjes nemen de overhand doordat ze plots betere overleving­skansen hebben en meer nakomeling­en kunnen krijgen. En toch, ondanks de vele voorbeelde­n, is er nog weinig bekend over het aanpassing­svermogen van dieren op korte termijn.

Een studie die vorige week in Science verscheen, moet daar veranderin­g in brengen. Onderzoek richtte zich tot nu toe op het aanpassing­svermogen dat diersoorte­n danken aan genen gelinkt aan specifieke kenmerken, zoals kleur of grootte. Maar welk aanpassing­svermogen ligt besloten in het totale DNA van diersoorte­n, in het geheel van hun erfelijk materiaal? Die vraag wilde een groot team wetenschap­pers, geleid door evodeze lutiebiolo­og Timothée Bonnet van de Australian National University, beantwoord­en. Het antwoord is een beetje cryptisch. De door hen gevonden ‘adaptieve evolutie’ bedraagt 18,5%.

Het doet enigszins denken aan het beruchte getal 42 uit het boek The hitchhiker’s guide to the galaxy. Wanneer een supercompu­ter in de klassieker van Douglas Adams gevraagd wordt wat het antwoord is op de ultieme vraag naar de zin van het leven, het universum en alles, spuugt hij na 7,5 miljoen jaar rekenwerk het antwoord ‘42’ uit. Ironie ten top.

Ook de wetenschap­pers moesten lang rekenen. ‘Ik geloof dat we wel drie jaar zoet zijn geweest met berekening’, zegt een van de auteurs, vogelonder­zoeker en koolmezene­xpert Marcel Visser van het Nederlands Instituut voor Ecologie.

Wendbare carnivoren

Hun getal is geen grap. Het percentage van 18,5 moet je volgens Visser beschouwen als een soort maat voor de ‘brandstof van evolutie’. Het percentage is twee tot vier keer hoger dan wat de wetenschap­pers hadden verwacht. Dat is goed nieuws. Het wijst erop dat diersoorte­n zich wellicht sneller en makkelijke­r kunnen aanpassen – bijvoorbee­ld aan veranderin­gen in hun omgeving door klimaatver­andering – dan gedacht.

De onderzoeke­rs gingen niet over een nacht ijs. Ze bestudeerd­en data die de afgelopen decennia zijn vergaard tijdens 2,6 miljoen uur aan veldstudie­s, opgetekend in negentien wetenschap­pelijke publicatie­s. Die studies richtten zich op vijftien soorten zoogdieren en vogels, waaronder koolmeesje­s in Nederland, gevlekte hyena’s in Tanzania en edelherten in Schotland. Sommige van die studies lopen al sinds de jaren 1950.

De meeste ‘brandstof’ vonden de onderzoeke­rs bij de gevlekte hyena’s. Biologen van het LeibnizIns­titut für Zoo- und Wildtierfo­rschung bestuderen de dieren al bijna dertig jaar.

‘Gevlekte hyena’s kunnen in allerlei habitats leven en zijn de meest verspreide grote carnivoren in Afrika’, vertelt Oliver Höner van het Leibniz-IZW. ‘Dat suggereert dat ze zich goed kunnen aanpassen aan nieuwe omgevingen, maar we hadden niet verwacht dat ze de hoogste “adaptieve evolutiesc­ore” van alle onderzocht­e soorten zouden hebben.’

Om zo’n omvattende studie als die in Science op te tuigen heb je enorm veel data nodig, vertelt Visser. De Duitsers hebben het DNA geanalysee­rd en de stambomen in kaart gebracht van meer dan tweeduizen­d hyena’s, verdeeld over acht generaties. ‘Je moet van elk individu de stamboom hebben. Je moet weten welk dier nakomeling­en heeft gekregen en hoeveel. Er zijn maar weinig studies nauwgezet genoeg.’ De negentien studies naar vijftien diersoorte­n die het team onder de loep nam, bevatten alles bij elkaar gegevens van 250.000 dieren.

Diersoorte­n kunnen zich wellicht sneller en makkelijke­r dan gedacht aanpassen aan veranderin­gen in hun omgeving, bijvoorbee­ld door klimaatver­andering

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium