Lagedrukgebied
De Rode Duivels hebben Polen verpulverd, en de manier waarop ze dat deden was knap. Maar meer dan bevestigen wat we intussen al een decennium weten (tegen matige tot zwakke ploegen winnen de Belgen dankzij hun surplus aan talent altijd en vaak fraai) deed die zege niet. Veel interessanter was de ontluisterende interland tegen Nederland, omdat ook die een jarenlange tendens bevestigde: tegen landen die zich niet laten wegdrukken, maar zelf een hoge borst opzetten, heeft onze nationale ploeg het moeilijk.
Soms krijg je een metafoor in de schoot geworpen die zo perfect is, zo dwingend ook, dat je niet anders kunt dan ermee aan de slag te gaan, omdat ze blijft resoneren in je hoofd, niet als het imaginaire gekwaak van de plastic eendjes in hun drummende rondvaart op het vijfde en laatste kraam van de dorpskermis, maar als de kakofonie van de Sinksenfoor, beats en gejoel en alles daartussenin. De metafoor is een megafoor is een megafoon.
Twee minuten voor de aftrap van de 128ste Derby der Lage Landen was het Nederlandse elftal in blijde verwachting van de overbekende eerste noten van het Wilhelmus, toen plotseling een dienstmededeling door de luidsprekers klonk: ‘Mogen wij vragen aan de spelers van Oranje om plaats te nemen achter de kinderen die daar staan!’
Verrek, inderdaad, daar stonden kinderen. Op een meter of drie vóór de spelers. Elf om precies te zijn. Enfin, tweeentwintig, aan de kant van de Rode Duivels stonden er ook, maar het gaat nu even over de bloedjes die, in een shirt van de Duivels gehuld, verondersteld werden elk aan een voetballer van Holland te zijn gekoppeld. Als je wilt dat dat vloeiend gebeurt, dan moet je die mascottes al in de spelerstunnel aan een voetballer toewijzen, dan krijgen ze een band, lopen ze hand in hand het veld op en lost de voetballer zijn jongen of meisje niet meer tot wanneer het volkslied erop zit. Kneepje in de wang en daaag!
Nu stonden ze die kinderen er al. Op een rij, maar vooral ook op eerbiedwaardige afstand van elkaar – als dat verdorie geen anderhalve meter was!, wie niet beter wist, zou denken dat het coronavirus weer in alle hevigheid onder ons woedde. Natuurlijk gehoorzaamden de Oranjevoetballers de krakerige stem uit de luidsprekers niet, ging die betuttelende vraag hun ene oor in en het andere weer uit. Zij wilden imgingsvoetbal mers samenhorigheid uitstralen, stonden zij aan zij, grepen elkaar bij de schouders. Er was nog niet afgetrapt en daar had je de samenvatting van de wedstrijd al: een compact, volwassen Oranje had geen kind aan een zootje ongeorganiseerde Duivels die veel te veel ruimte lieten.
Roberto Martinez stond erbij en keek ernaar. De bondscoach greep opnieuw niet in toen de wedstrijd zijn team uit handen glipte. Daar was nochtans ruimschoots tijd voor, Oranje was zo lief om de Duivels uitstel van executie te geven, minstens drie opgelegde kansen werden gemist. Misschien hoopte hij dat de stadionomroeper nogmaals tussenbeide kwam, met luide stem eiste dat de Hollanders wat meer op hun plaats bleven staan – bewein juni, dat was niet afgesproken!
De confrontatie met een toptrainer als Louis van Gaal was ontluisterend voor de bondscoach der Belgen. In die mate dat een beetje technisch directeur zich na de wedstrijd in de buurt van Van Gaal zou manoeuvreren om te horen of hij na zijn klus bij Oranje de boel kon overnemen. Probleem: ooit heeft iemand beslist dat het een goed idee was om Martinez ook tot technisch directeur te bombarderen. Je kunt van een mens veel vragen, maar niet dat hij uit plichtsbesef aan de poten van zijn eigen stoel begint te zagen.
Na afloop van de interland triomfeerde Van Gaal op de persconferentie. Zo is hij, geef hem een mes, en hij draait het in de wonde. Of de verzamelde media dan niet gezien hadden dat de Belgen nooit druk ontwikkelen als ze de bal niet hebben en het moeilijk hebben als een tegenstander dat met hen wel doet?
Toch wel, Louis, dat zien we al jaren, alleen slaagt uw collega er niet in dat euvel te verhelpen. Ik heb de slag gewonnen op het middenveld, pochte Van Gaal. Een dag eerder had hij nog verklaard, en dat was geen valse vleierij, dat Kevin De Bruyne de beste middenvelder ter wereld is. In een ploeg die modern voetbal speelt, moet daaraan worden toegevoegd. Niet bij de Duivels, waar Axel Witsel nog altijd incontournable is. Een gracieuze middenvelder, zeker, maar dat hij zelfs het tempo van de nationale elf van de Britse Maagdeneilanden niet zou opschroeven, is al ten overvloede bewezen.
Beide landen zullen een mirakel nodig hebben om in Qatar wereldkampioen te worden. Van Gaal zal alles uit de kast halen om dat wonder te bewerkstelligen – in 2014 in Brazilië lukte dat ei zo na. Bij de Belgen zal het rechtstreeks van god moeten komen. Dat kan, en het is al eens gebeurd. In 2018 in Rusland, tegen de Japanners, toen bij een 0-2 achterstand Jan Vertonghen een effectbal uit de hemel zo pardoes op zijn hoofd kreeg, dat die tot zijn en ieders verbazing in doel caprioleerde.
Louis van Gaal is een geschenk voor het Nederlands elftal, de Rode Duivels zijn een geschenk voor Roberto Martinez. Als Van Gaal spreekt, knettert het, klettert het. Martinez kwettert. Van Gaal is een activist, Martinez een politicus. Immer keurig, hij heeft van zalven zijn beroep gemaakt, maar op topniveau vervalt hij telkens weer in kwakzalven.
Helemaal in het slot van de wedstrijd scoorde Michy Batshuayi. Het werd 1-4, een eerredder kon je dat bezwaarlijk noemen. Dat zag de stadionomroeper anders. Die vierde dat doelpunt alsof het de winnende treffer in een belangrijk toernooi betrof. ‘Michy! …’, schreeuwde hij, door het dolle heen, en het salonpubliek scandeerde slaafs de achternaam van de spits. ‘Michy! …’, en nog eens, ‘Michy! …’
Van plaatsvervangende schaamte zette ik de televisie uit.
Louis van Gaal is een geschenk voor het Nederlands elftal, de Rode Duivels zijn een geschenk voor Roberto Martinez
Filip Joos is voetbalcommentator voor de VRT en Play Sports. Zijn column verschijnt wekelijks op zaterdag.