Een C-attest voor het beleid
Als ik mensen ontmoet, vaak uit het literaire milieu, die mij vragen wat mijn ‘echte’ job is, antwoord ik graag dat ik Nederlands geef in de derde graad van het middelbaar onderwijs. Een vraag die ik dan haast altijd krijg, is of ‘de jeugd van tegenwoordig’ nog wel ‘te doen’ is en of er veel veranderd is tegenover de tijd toen zij (en ik) op de schoolbanken de stelling van Pythagoras, de plusque-parfait of een fragment uit Van den vos Reynaerde bestudeerden. Mijn antwoord luidt steevast: ‘Het zijn niet zozeer de leerlingen of de leraars die veranderd zijn, maar iedereen die meent zich met het onderwijs te moeten bemoeien.’
Het onderwijs wordt vooral het laatste decennium zo belaagd door allerlei ‘krachten’ die menen te moeten zeggen hoe dat onderwijs moet verlopen, dat het in de plaats van duidelijkheid vooral onzekerheid creëert. Er zijn tal van analyses die vooral stof liggen te vergaren in de bureaus van de beleidsmakers, de koepels en de experts die haast nooit voor een schoolbord in een lagere of middelbare school hebben gestaan. Die analyses en aanbevelingen creëren meer wanorde dan dat ze transparantie verschaffen. De mensen op de werkvloer worden overspoeld door meningen allerhande over hoe de politici, de koepels, de experts, de doorlichting en ja, ook de mondige ouders, zouden willen dat de klaspraktijk verloopt. U mist in die opsomming misschien de directies, maar ook zij zijn het slachtoffer van de bemoeizucht van al die ‘instanties’ die zichzelf tot de redders van het tanende onderwijs hebben uitgeroepen.
Toen het Grondwettelijk Hof onlangs de vernieuwde eindtermen voor de tweede en de derde graad van het middelbaar onderwijs verwierp, werd me één ding duidelijk: zij die meer dan twee jaar lang bij de ontwikkeling van die eindtermen betrokken waren, inclusief de koepels (waarbij vooral de katholieke zuil misbaar maakte dat de eindtermen die ze zelf mee hadden ontwikkeld niet voldeden), verdienen een C-attest. Als zij niet eens beseften dat wat ze aan het bedisselen waren, tot problemen zou leiden, hebben ze de beginsituatie duidelijk niet goed bestudeerd, hun huiswerk niet goed gemaakt en de consequenties nauwelijks doorgedacht. Gezakt over de hele lijn, dus. En wie is de pineut? De directeur die het niet meer weet, de leraar die het vaak niet meer wil weten en de leerling die volgens velen niks meer weet.
Daarom dit welgemeend advies aan de beleidsmakers en koepelvoorzitters: als u het niet weet, kom dan niet met wollige verklaringen over het hoe, het wat en het waarom van dit echec. Stel niet zozeer de degelijkheid van de leerkrachten of het niveau van de leerlingen in vraag, maar uw werking en vooral uw gebrek aan samenwerking. Als er iemand verantwoordelijk is voor de onderwijsmalaise, dan bent u het, niet de leerkrachten of de leerlingen. Die willen niks liever dan lesgeven en les krijgen, wat nu vooral ondanks en niet dankzij u gebeurt.
John Vervoort is literair criticus en zwaait af als leerkracht Nederlands. Deze week schrijft hij 'De mening' in DS Avond.