‘Op de piste moet je niet door de lucht zweven’
Wat doe je als je als leading lady op je 31ste alles al hebt gezien in het BMX? Op zoek gaan naar nieuwe uitdagingen. En zo staat Elke Vanhoof volgende week aan de start op het EK baanwielrennen. ‘Zo vreemd is het niet.’
De komst van bondscoach Tim Carswell heeft voor een andere kijk op het Belgische baanwielrennen gezorgd. Succesnummers als de ploegkoers en het omnium blijven belangrijk, maar de Nieuw-Zeelander reanimeerde ook met succes de ploegenachtervolging bij de mannen. En nu zijn de vrouwen aan de beurt in de teamsprint. Volgende week zal op het EK in het Zwitserse Grenchen (8-12 februari) voor het eerst een Belgisch team aantreden. Met Nicky Degrendele, wereldkampioene keirin in 2018, en toptalent Julie Nicolaes (vorig jaar zilver en brons op EK junioren) als speerpunten. Ook Valerie Jenaer, die een verleden heeft als ijshockeyster, roeister en een ex-lid is van bobsleeteam Belgian Bullets, zit in de selectie. Ze begon met fietsen door corona en werd dit weekend Belgisch kampioene op de 500 meter.
Maar de meest verrassende naam is toch wel Elke Vanhoof (31). Ze behaalde een pak Europese medailles in het BMX (ze won vorig jaar nog zilver) en werd zesde op de Olympische Spelen van Rio. ‘In november kreeg ik de vraag van technisch directeur Frederik Broché of ik interesse had in het baanwielrennen’, vertelt Vanhoof. ‘Ik schrok mij een ongeluk. Maar Belgian Cycling wil een sprintteam naar de Olympische Spelen sturen. Dus ben ik begin december beginnen trainen in Gent en het gaat zeer goed. Ik ben momenteel zelfs de snelste op de 250 meter. Ze willen mij uitspelen als startster. Ze kennen mij natuurlijk bij de bond: ik ben explosief door het BMX en ze weten welke waarden ik trap.’
Maar baanwielrennen is een andere discipline. ‘Ik zat ook met twijfels, maar Nederlandse topsprinters zoals de olympische kampioenen Jeffrey Hoogland, Harrie Lavreysen en Elis Ligtlee zijn allemaal begonnen in het BMX’, zegt Vanhoof. ‘Zo vreemd is het dus niet. Natuurlijk: ik begin er nogal laat aan. Ik had amper drie keer op een piste gereden. En dan wel helemaal onderaan, op het rode lijntje. Maar ik moet zeggen: het gaat steeds beter. Al is het een hele stap, op een totaal andere fiets met een joekel van een verzet. En plots is ook aerodynamica belangrijk. Maar schrik heb ik niet. Op de piste rijden is minder gevaarlijk, je koerst in de teamsprint niet tegen een pak anderen op een kleine ruimte. Op de piste zijn er ook geen hobbels en moet je niet door de lucht zweven. (lacht)’
Extra prikkel
Vanhoof wil beide disciplines combineren. ‘Ik ga door met BMX tot en met de Spelen van Parijs in 2024, daarna is het gedaan. Maar wie weet kan ik daar ook op de piste rijden? Al denk ik dat het project vooral mikt op de Spelen van 2028. Hoe dan ook: deze pistetrainingen maken mij beter op de BMX-fiets. Het zijn sprinttrainingen en de krachttrainingen blijven dezelfde. Na het EK focus ik weer op BMX, maar ik zal wel enkele pistetoernooien afwerken.’
‘Weet je, ik heb alles al meegemaakt in het BMX, die verandering doet deugd. Het is een extra prikkel, een extra motivatie. Je doet het nu ook in team, niet alleen voor jezelf. Dat zorgt voor meer verantwoordelijkheid, ik wil niet de zwakste schakel zijn. Maar door mijn ervaring kan ik goed om met druk. Het is ook fijn om samen naar een doel te werken, we peppen elkaar op. Het EK wordt een eerste test. Uiteraard is er nog veel groeimarge, we hebben nog niet veel samen kunnen trainen.’
‘Ik ga door met BMX tot en met de Spelen van Parijs, daarna is het gedaan. Maar wie weet kan ik daar ook op de piste rijden?’
Elke Vanhoof
Vanhoof, die nog twee jaar tewerkgesteld is bij het leger, traint voorlopig in een wielershirt van Liv Racing, het wegteam van vriendin Valerie Demey. ‘Ik kan niet wachten tot ik in mijn shirt van België kan rondjes rijden’, zegt de sportster uit Mol. ‘Met het logo van Defensie, die ik zo extra kan promoten. En ja, wie weet kan ik na 2024, als ik stop met BMX, nog voortdoen op de piste. Met de komst van de wielerbaan in Zolder is er ook de mogelijkheid om te trainen dichter bij huis.’