Handtekeningenjager
Het moeilijkste aan een interview is niet het gesprek zelf, maar de minuten die eraan voorafgaan. Dat geldt zeker voor de stand-up met gast voor aanvang van een Premier League-wedstrijd. De ex-voetballer is vaak al aan zijn zevende interview toe, bandwerk is het, hij is van zender naar zender gesleept en heeft zichzelf dus al te vaak hetzelfde horen zeggen over de match waarvan de aftrap nu echt dichtbij komt.
Je stelt jezelf voor, kort, enkel de voornaam, en meldt dat het nog zeker vijf minuten duurt vooraleer het aan ‘ons’ is, want in de studio in België is de aanloop nog maar pas begonnen. Altijd juich ik binnensmonds als supporters de coryfee om een selfie smeken, ik geef hem dan schijnbaar grootmoedig maar eigenlijk gewoon opgelucht de toelating zijn plek voor de camera nog even te verlaten.
Maar soms sta je daar echt samen te schilderen. En moet je het ijs breken, zonder de spontaneïteit waar je in het interview op hoopt aan diggelen te slaan. De man die me in al die prematch-interviews het meest heeft verrast, is Emmanuel Petit, wereldkampioen met het Frankrijk van Zidane in 1998, zelfs doelpuntenmaker in de finale. Ik had hem wel eens door een perszaal zien banjeren en vreesde te maken te krijgen met het cliché van de stuitend arrogante Fransman.
Petit bleek een charmante én cassante causeur, de ideale combinatie. Hij verkneukelde zich al voor de camera draaide in de afgang van de Rode Duivels op het aanstaande WK in Qatar, kon maar niet begrijpen waarom Eden Hazard (‘een ex-voetballer’) überhaupt nog werd opgeroepen, en herhaalde dat even spontaan in de tijd die we op antenne kregen. Een natuurtalent.
Bij de schuchterder Gianfranco Zola was ik blij dat een ijsbreker voor het grijpen lag. Eerst zei ik hem dat hij bij Napoli voor mijn jonge zelf het verlies van Diego Maradona draaglijk had gemaakt. Hij glimlachte verlegen, te bescheiden om dat compliment makkelijk in ontvangst te nemen. Ik liet erop volgen dat mijn dochter Zola heet, maar dat hij daar niks mee te maken had, meer nog, toen haar van enige voetballiefde gespeende mama me meedeelde dat ze een prachtnaam had gevonden, had ik aanvankelijk sceptisch gereageerd: ‘Iedereen zal denken dat ze naar een voetballer is genoemd …’ Toen ik Zola anderhalf jaar later op Stamford Bridge nog eens tegen het lijf liep, vroeg hij me met een twinkel in zijn blik hoe het met Zola ging.
Die zeldzaam zachtmoedige ogen hebben Gianfranco Zola ooit gered. Aan een tankstation, toen hij na een training bij Parma naar huis reed. De voetballer had niet in de mot dat hij al een poosje achtervolgd werd door twee auto’s. Daarin zaten in totaal vier bandieten, mannen die in de voetballer een ideale prooi zagen om Calisto Tanzi, de steenrijke eigenaar van Parma(lat), een grote som losgeld af te troggelen.
Vloekend zagen ze hoe Zola van de snelweg reed om te gaan tanken, het doel was om hem op een van de kronkelbaantjes dichter bij hem thuis klem te rijden. Impulsief besloten ze ook benzine in te slaan. Fabrizio Maiello stapte uit, liep op Zola af. Die glimlachte vriendelijk en knoopte een praatje aan. Maiello werd door de zachtheid in Zola’s blik van zijn paard gebliksemd. Hij vroeg om een handtekening, had wel een pen maar geen papier bij zich, en bood Zola dan maar zijn identiteitskaart aan om de krabbel op te zetten. Eens terug in de auto, overtuigde hij zijn kompanen de ontvoering af te blazen.
Maiello was zelf ooit een begenadigd voetballertje. Hij emigreert met zijn ouders vanuit het zuiden naar Milaan, maakt furore in de jeugdploegen van tweedeklasser Monza. Op zijn zestiende scheurt hij alles af wat er in een knie af te scheuren valt. Zijn carrière is voorbij, het voetbal verandert van reddingsboei in molensteen. De sport is alomtegenwoordig in Italië, elke bal die op televisie rolt herinnert hem aan zijn gefnuikte droom. Het leven is hard in de buitenwijken van Milaan, slechte vrienden liggen er voor het oprapen. Maiello zet zijn eerste shot heroïne, en is nauwelijks achttien als hij in de cel belandt.
Daar ontmoet hij de mannen met wie hij het plan van de ontvoering bekokstooft. Niet veel later gooit hij een stoel naar een rechter en wordt hij opgenomen in een psychiatrisch detentiecentrum, waar hij zijn dagen aan bed gekluisterd doorbrengt. Tot op een dag een voetbaltoernooi wordt georganiseerd en de directrice hem vraagt mee te doen. Fysiek lukt dat niet, maar hij begint te jongleren, rond de plaats waar de patiënten gelucht worden. Jong geleerd is oud gedaan, na een paar weken al legt hij een kilometer af zonder dat de bal de grond raakt, de bewoners van de inrichting supporteren bij elke baltoets luidkeels mee, de sfeer binnen de met glasscherven bezaaide muren gaat er zienderogen op vooruit.
Maiello’s zelfrespect groeit, hij beleeft een soort wedergeboorte, helpt medegevangenen uit de nood en verkrijgt een regime van halve vrijheid. Een verpleegster valt voor de nieuwe Fabrizio, ze trouwen. Hij vindt werk, vertelt op scholen over de valkuilen van het leven, ook hij heeft een feilloze ijsbreker: jonglerend stapt hij door de schoolpoort, de jongeren hangen aan zijn lippen. Ontroering, geen ontvoering.
Zijn levensverhaal komt Zola ter ore. Ze ontmoeten elkaar. Zola wil maar één ding weten: waarom wilden ze hem kidnappen, en bijvoorbeeld niet de Colombiaanse goalgetter Faustino Asprilla? Het antwoord van Maiello komt uit de pijn van een kapotte knie: ‘Omdat ik altijd al jou wilde zijn.’
Dat is, na vele peripetieën, zowaar nog een beetje gelukt ook. Zola’s handtekening is nooit beter terechtgekomen dan op die identiteitskaart aan het tankstation.
Toen ik Zola anderhalf jaar later op Stamford Bridge nog eens tegen het lijf liep, vroeg hij me met een twinkel in zijn blik hoe het met Zola ging
Filip Joos is voetbalcommentator voor de VRT en Play Sports. Zijn column verschijnt wekelijks op zaterdag.