Angstgegners
Darmstadt is een Duitse stede die in Vlaanderen alleen een belletje doet rinkelen bij verstokte fans van Het eiland, de tvreeks die stamt uit de tijd toen bingen nog niet bestond en kijkers braaf moesten wachten op hun wekelijkse portie pijnlijk herkenbare kantoorhumor. In een van de afleveringen moet Frankie Loosveld (een aan absurde regeltjes verslingerde kantoorklerk, gespeeld door Wim Opbrouck) naar het toilet, en meldt hij met luide stem aan zijn collega’s dat hij een fax uit Darmstadt heeft ontvangen.
SV Darmstadt 98 speelt dit seizoen voor de vijfde keer in zijn geschiedenis in de Bundesliga, en een succes is dat niet. De club staat troosteloos laatste en verloor zaterdag thuis met 0-6 van Augsburg – Finn Dahmen, de doelman van de bezoekers, kreeg voor het eerst in 37 competitieduels geen doelpunt binnen, dat zegt alles over de stootkracht van de thuisploeg.
Na het laatste fluitsignaal werden de spelers de les gelezen door een supporter. Op het veld, alsof dat de normaalste zaak van de wereld was. Met gebogen hoofd aanhoorden ze een tirade van een losgeslagen gek – mocht Louis de Funès nog onder ons zijn en de scène hebben aanschouwd, hij had die weggezet als een vreselijk staaltje overacting. Darmstadt beats Saint-Tropez. Met woeste armgebaren maakte de onverlaat de spelers duidelijk dat hij zo’n tennisuitslag niet duldde, hoezeer hij (en de zijnen, want ongetwijfeld was hij de gezant van een stelletje gelijkgezinde rouwdouwers op de tribune) zich vernederd voelde. Klodders spuug kliefden door de Duitse avondlucht, de wereld werd weer wat meer ondergedompeld in redeloze woede. Een fax uit Darmstadt, in gothisch lettertype: Angst sollst du haben.
Niemand greep in. Ik had medelijden met de spelers, en tegelijk vond ik hen een stelletje lafaards – deemoedig speelden ze hun rol, deden ze boete voor een zware nederlaag, alsof ze die zelf gewild hadden. Niemand die de plaats delict durfde te verlaten richting douches, om daar misschien niet dat epische verlies weg te spoelen, maar dan toch minstens de ranzigheid van een mannetje dat zich een paar minuten het mannetje had gewaand.
Het gebeurt steeds vaker. Club Brugge wordt op Union uit de beker geknikkerd? Enkele heethoofden sommeren met opengesperde mond en ogen de spelers zich naar hen te begeven. Als ze dat doen, worden ze in een poel van emoties getrokken, ook lijfelijk: ineens zijn ze aanraakbaar, wat die supporters zichtbaar in de war brengt, haat en liefde vloeien samen in een machteloze omhelzing, niet zelden eindigen ze hoofd aan hoofd – de bierkegels krijgen de spelers er gratis bij. Hans Vanaken liet het zo ver niet komen, keek het in vooruitgeschoven positie aan, beschermde zijn team en overschreed de demarcatielijn niet. Zo ziet een wapenstilstand eruit.
Nog vers in het geheugen ligt de patjepeeër die de spelersgroep van RWDM kapittelde.
“Ici, c’est Molenbeek”, oreerde hij, en dat daar hard gewerkt wordt, anders dan de lummelende slapjanussen op het veld – de spelers hoorden hem in stilte aan, niemand die de supporters durfde te vragen of ze dan met z’n allen vrij hadden genomen van hun job. Een secondant droeg een sporttas aan, waaruit de brallerige capo een paar teenslippers haalde, symbool voor de Club Med-mentaliteit die in de spelersgroep zou heersen. Altijd komt een wanprestatie daarop neer: een gebrek aan inzet. Dan springt de supporter uit zijn vel, klaagt hij over de opofferingen – financieel en qua tijd – die hij brengt om zijn club te steunen. En niemand die dan durft te zeggen dat naar het voetbal gaan een vrije keuze is, waar geen mens toe verplicht wordt.
De Molenbeekse monoloog werd gefilmd door een meeloper die overduidelijk schik had in de woorden van zijn leider: breed glimlachend en trots ontpopte hij zich tot cameraman van een scène die zo grotesk was dat ze niet had misstaan in C’est arrivé pres de chez vous – de patser als Benoît Poelvoorde. Die slaat in die cultfilm aan het moorden terwijl hij gevolgd wordt door een cameraploeg, onderwerp is van een ontsporende documentaire – de film was zijn tijd ver vooruit, Poelvoorde belichaamde de eerste influencer, in la Wallonie profonde dan nog.
Ook supporters die in wraakengelen muteren, willen gezien worden, ontlenen bestaansrecht aan hun woede, de camera’s in een stadion fungeren als hun sociale media. Ze voelen zich vernederd in hun identiteit, die van supporter die zich met een voetbalteam vereenzelvigt. Spelers vinden het fijn als het goed loopt, meebrullen met de fans, maar zo’n megafoon verandert snel in een foltertuig van schreeuwlelijkerds. Clubs zelf hebben ook boter op het hoofd, alles wordt uit de kast gehaald om fans aan zich te binden, bloed en bodem, daar komt het vaak op neer. Wie ontvankelijk is voor dat soort propaganda, is tot in het diepst van zijn ziel gekrenkt door een nederlaag en wil die kwetsuur openbaren, door spelers aan de schandpaal te nagelen. Wraakporno, meer is het niet, een tomeloze reactie op onbeantwoorde liefde, op een afwijzing in de vorm van een smadelijke nederlaag.
Zaterdag op Sclessin hing er voor de match tegen AA Gent een spandoek waarop stond: “Si on descend, on vous descend.” 10 op 10 voor copywriting, maar het blijft een doodsbedreiging: “Als jullie degraderen, komen we jullie liquideren.”
Standard won de wedstrijd. Na affluiten gingen de jongens van Ivan Leko die zege vieren onder de tribune waar een groepje heethoofden hen in het geval van een nederlaag dood had gewenst en dat voornemen blijkbaar zelf ten uitvoering wilde brengen. De spelers van Standard hadden de redding bewerkstelligd, klonk het nadien op nieuwssites. Dat klopt. Van de club. En van het eigen vege lijf.
Supporters die in wraakengelen muteren, willen gezien worden, ontlenen bestaansrecht aan hun woede
Filip Joos is voetbalcommentator voor de VRT en Play Sports. Zijn column verschijnt wekelijks op zaterdag.