Alles heeft zin, ook als het te laat lijkt
Het bestaat niet, zegt mijn dochter. Er is niet zoiets als vijgen na Pasen. Alles heeft zin, ook als het te laat lijkt. Ik denk na. Water geven aan een dode plant!
Ja, stomme, praktische dingen, zegt ze. Dingen waar een mens niet beter of slechter van wordt. Maar alle menselijke dingen, díé.
Een pestkop die, zelfs al is het jaren later, een oprechte sorry uitspreekt, kan de rotherinneringen niet uit het hoofd van de gepeste branden. En toch heeft het zin. Voor de gepeste, al zal die – een bittere sneer ligt klaar op de tong – misschien enige weerstand moeten overwinnen om dat toe te geven. Het is een vorm van genoegdoening. Het heeft ook zin voor de pestkop, die er misschien zijn schuldgevoel mee vermindert (en precies daarover zou de sneer kunnen gaan) en erkenning geeft aan de ander.
En wat te denken van mensen die brieven of appjes sturen naar overleden geliefden, wetend dat die nooit meer zullen gelezen worden? Ook dat heeft zin, beaamt mijn dochter. Zij doet het, en het doet haar goed. In Gent is zelfs een postkantoor (00/00/00) waar je je brieven voor overledenen naar kunt sturen. Maak de duizenden briefschrijvers die dat al deden maar eens wijs dat het vijgen na Pasen zijn. Maak mij maar wijs dat alle liefdevolle dingen die ik na zijn overlijden tegen mijn vader zei vijgen na Pasen zijn. Ik stop mijn vingers in mijn oren en zing een liedje.
Van mijn vader naar mijn moeder, van oudsher de verhalenverteller, de schatbewaarder van familiegeschiedenissen en mythes, net zoals haar moeder dat was. Alles wat mijn moeder en grootmoeder me vertelden, zoog ik op en zag ik als een film voor me. Mijn overgrootmoeder die een keiharde trap kreeg van haar tweede man – helemaal tot aan de overkant van de straat vloog ze! – (het was wel maar een smal steegje, hoor, nuanceerde mijn moeder) en met haar kinderen de nacht schuilend achter een regenton moest doorbrengen. Toen hij jaren later dood opgebaard lag, gaf ze hem de klinkende oorveeg die ze hem bij leven nooit durfde te geven. Geen vijgen na Pasen, o nee, het deed deugd tot in de topjes van haar tenen.
Er is ook dat ene familieverhaal dat ik zo graag nog even wilde checken. Het verhaal over die Parijse voor
Mijn moeder keek me niet-begrijpend aan. De mist in haar hoofd is te dik geworden, alle verhalen zijn verteld
vader met zijn zijdeweverij, die spoorloos verdween onderweg naar het verre Oosten. Een verhaal waar ik ooit een boek aan opgehangen heb, en dat nu – na onderzoek door een bevriende genealoog – op de helling is komen te staan. Klopt het wel, of is het niet meer dan een familiemythe?
Toen ik mijn moeder er onlangs naar vroeg, keek ze me niet-begrijpend aan. De mist in haar hoofd is te dik geworden, alle verhalen zijn verteld. Het is te laat. Of niet. Want dan lees ik in deze krant het stuk waarin An Olaerts ons aanmaant dringend bij onze tante op bezoek te gaan.
Daar zit ze dan tegenover me in de brasserie. Mijn tante, fragiel van lijf en leden, maar helder van geest. Haar lichtjes hese stem en Gents accent voeren me op slag terug naar mijn kindertijd. We babbelen honderduit. Wanneer ik het verhaal van de verloren voorvader ter sprake breng, luistert ze geboeid alsof ze het allemaal voor het eerst hoort. Ze schudt haar hoofd: het zegt haar niets. Ze is de jongste van de twee, ze was niet rustig genoeg om naar verhalen te luisteren, was altijd aan het spelen of kattenkwaad aan het uithalen. Je mama was de rustige, zegt ze. Zij luisterde en vertelde op haar beurt verder.
Een cynicus zou over het gesprek met mijn moeder beweren dat het vijgen na Pasen zijn. Het boek is verschenen, en zij kan me toch niets meer vertellen. Dat de afspraak met mijn tante bovendien zinloos was. Ach, zwijg. Donder toch op met dat nutsdenken. Het deed deugd. Het doet nog steeds deugd.
Schrijf maar op: ook na Pasen smaken vijgen zoet.
Kathleen Vereecken is schrijver. In ‘Vijgen na Pasen’ schrijft een auteur iedere dag van de paasvakantie over iets wat te laat lijkt te komen om nog zin te hebben.