Vragen naar iemands afkomst is niet racistisch, hooguit ietwat onbeholpen
Niet willen praten met iemand vanwege zijn afkomst, dát is racistisch, schrijft Joeri Casteleyn. Laten we vooral blijven praten, en onderlinge verschillen koesteren.
Vorige week verscheen hier een stuk van Astrid Sondakh, een negentienjarige student met een vader die zijn wortels heeft in Indonesië. Ze beklaagt zich erover hoe haar uiterlijk, haar half-Indonesisch zijn, zo vaak door onbekenden die met haar een praatje willen slaan, als gespreksstarter wordt gebruikt. Het overkomt haar wekelijks, ze noemt het microagressie en een subtiele en vaak onbewuste vorm van racisme.
Ik moet bekennen dat ik zelf twintig jaar geleden, om het in de woorden van Sondakh te zeggen, een ernstige vorm van microagressie heb toegepast. Die microagressie was zo heftig dat ik nog altijd een koppel vorm met het slachtoffer van mijn onbewuste vorm van racisme: mijn vrouw is de dochter van Vietnamese bootvluchtelingen.
Maar toen ik mijn daden pleegde, was Sondakh nog niet geboren, hadden we net de comfortabele jaren 90 achter de rug, werden verliefde zotten nog veeleer grappig dan agressief gevonden en was racisme een woord dat men iets minder snel op tafel gooide dan nu. De tijden veranderen. En ook: gedrag krijgt een heel andere lading als het allemaal goed afloopt.
Ik begrijp dat het vermoeiend moet zijn om er iedere keer op gewezen te worden dat je anders bent. Ik weet zelf in zekere mate hoe het voelt om gereduceerd te worden tot je afkomst – al was dat in mijn geval eerder grappig dan vervelend. Er was een periode dat ik onderbroken werd zodra ik mijn mond opendeed en mijn eerste woorden, mét kustaccent, eruit kwamen.
“Van de kust?” “Jawel.” “Van waar?” “Van Bredene.” “Ha, het naaktstrand.” Of: “Het strand van de poepers.” Of: “Strand van de homo’s.” En daar ging het dan vijf minuten over. Nee, ik was er nog niet geweest. Nee, wij inwoners hadden er niet over mogen stemmen. Ja, mensen met een zwembroek hadden ook nog plaats op het strand. Geen idee of ze het in het helmgras deden. Ja, dat zou dan wel serieus prikken aan de billen. Enzovoort.
We hebben wat afgelachen in die tijd, toen het naaktstrand in Bredene een nieuw fenomeen was. Ondertussen ben ik mijn accent kwijt en lachen we al veel minder.
“Eet ze aardappelen?”
Het is vermoeiend verschillend te zijn. Vermoeiend als je accent onmiddellijk verraadt waar je vandaan komt, en nog vermoeiender als je uiterlijk overduidelijk zegt: “Ik ben niet helemaal Indo-Europeaans zoals jullie. Ik ben ook nog geworteld op een andere plaats op deze planeet.”
Ik kan het weten via mijn vrouw en mijn drie kinderen. Hoe vaak heb ik niet gehoord hoe iemand mijn vrouw aansprak met “You speek English?” – uitgesproken zoals hier geschreven. Waarop ze dan altijd antwoordde: “Neen, Kortrijks.” Het ijs was meteen gebroken. Ooit slaagde iemand er zelfs in om mij te vragen, toen ik zei dat we eens bij hem zouden langs
Hoe vaak heb ik niet gehoord hoe iemand mijn vrouw met Vietnamese roots aansprak met
“You speak English?” Waarop ze altijd antwoordde: “Nee, Kortrijks!”
komen: “Eet ze aardappelen?”
Maar is dat microagressie? Racisme? Helemaal niet. Racisme is net iemand géén aardappelen aanbieden omdat hij een andere huidskleur heeft. Racisme is: niet eens een poging doen om te vragen “You speek English”, omdat je gewoon niet wilt spreken met iemand met een andere huidskleur. Racisme begint bij: iemand iets ontzeggen, iemand discriminerend behandelen omdat hij verschillend is van al die anderen.
Noem wat wij doen in een poging om een gesprek aan te knopen lompheid, onbeholpenheid, boertigheid of misplaatste geestigheid, maar noem het alstublieft geen microagressie of racisme.
Lachen met elkaar
Anders wordt het wel erg moeilijk om in de smeltkroes die Vlaanderen ondertussen geworden is, nog contact te leggen met iemand die niet helemaal dezelfde achtergrond heeft, en dus verschillend is, zonder van racisme beschuldigd te worden. Laten we dat verschillend zijn koesteren. En laten we iedere poging om een onschuldig gesprek te voeren met een ander op applaus onthalen.
Of zoals Kurt Cobain zei: “Jullie lachen met mij omdat ik anders ben. Ik lach met jullie omdat jullie allemaal hetzelfde zijn.” Laten we dat vooral blijven doen: lachen met elkaar, omdat we allemaal zo hetzelfde zijn en allemaal toch zo verschillend. En al zeker op een naaktstrand.
En nog een laatste iets, beste Astrid Sondakh. Je omschreef jezelf als halfIndonesisch. Dat zou ik niet meer doen. Halve mensen bestaan niet. Dat heb ik mijn kinderen alvast geleerd. Ze zijn én Vietnamees én Vlaming/ Belg/Europeaan. Waar ze in dat tweede deel de nadruk op leggen, dat kunnen ze later zelf nog bepalen. Bij het eerste deel niet. Dat kan het begin zijn van een goed eerste gesprek, later, met hun mogelijk toekomstige partner.