Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Derby
Antwerp - Beerschot Wilrijk
In de laatste Antwerpse derby, acht jaar geleden, stond hij als kapitein van – toen nog – Germinal Beerschot op het veld van de Bosuil. En verloor. Vandaag zit Wim De Decker (36) als assistentcoach van Antwerp op de bank. En verliezen staat deze keer niet in zijn woordenboek. “Aan alles zie en voel je dat dit de enige échte derby in België is. Tegelijk compleet gek, maar ook heerlijk.” En of hij volgend seizoen nog op die bank zit, dat moet nog blijken. “Ik wil eerst zien welk pad ze op Antwerp verder uitstippelen.”
Hij moest minstens een standbeeld op de Bosuil krijgen, vond die hard-Antwerpfan Erik Van Looy. Diezelfde Bosuil moest een nieuwe naam krijgen, het ‘Wim De Decker-stadion’, vond exspeler Patrick Goots. Een jaar na de magische promotie van Antwerp staat er nog geen standbeeld van De Decker in Deurne, en heet de Hel van Deurne-Noord nog altijd gewoon Bosuilstadion. Maar is Wim De Decker wél nog steeds een icoon. Dé man op wiens vleugels het stamnummer 1 na dertien donkere jaren (twaalf plus één in Antwerpjargon) vorig seizoen opnieuw naar eerste klasse vloog.
Een titel die hem onsterfelijkheid schonk in alle geledingen van de club, de fans op kop. “Wat vooral ongelooflijk is: ik heb zestien jaar gevoetbald, waarin ik veel heb bereikt, maar dat is nu allemaal verdwenen. Bekerwinst, Europees voetbal, de Rode Duivels… Het bestaat niet meer. Alleen die zes maanden dat ik trainer was en de titel greep met Antwerp, zijn nu honderd keer belangrijker geworden. Ik heb die impact gigantisch onderschat.”
Mogen we nog een quote aanhalen, van William Owusu. “God komt voor mij op de eerste plaats, maar het is leuk om ook iemand als Wim in de buurt te hebben.”
“(brede glimlach) Prachtig toch. Daar geniet ik van. En het is niet toevallig van een speler van de kampioenenploeg die ook dit jaar overleefde. Met zes zijn ze: Owusu, Corryn, Hairemans, Haroun, Limbombe en Debaty. Met die gasten en hun ploegmaats hebben we een verhaal geschreven. Dat is iets voor eeuwig, die band. Na de zege tegen Eupen heb ik ze daarom extra willen feliciteren, openlijk. Ik wilde dat nog eens benadrukken, dat die gasten niet alleen de stap van tweede naar eerste hebben gezet, maar vooral ook zo hun stempel hebben kunnen drukken. Dat mag men niet onderschatten. En zeker niet vergeten.”
Jij bent ook zo’n overlever. Heeft die titel ook jou veranderd?
“Als persoon niet echt, nee. Maar het was wel de eerste keer dat ik zo’n straffe sprong durfde maken, me in zo’n avontuur wierp. Dat dan nog goed afliep ook. Maar ik heb heel die situatie ook wel graag. Ik geniet van mijn verworven status en de druk rond mijn persoon. Je voelt ook dat de mensen daar mee bezig zijn: wat gaat zijn volgende stap zijn?”
En wat is die? Want voorlopig zit de ‘kampioenenmaker’ wel gewoon als assistent op de bank…
“En daar heb ik totaal geen problemen mee,
want dat was een bewuste keuze. Net door de druk was het in mijn ogen ook niet zo slecht om hier als T2, als assistent-coach, te blijven. Zo’n intense periode heeft ook wel een zekere verwerking nodig. Op dat moment, om dan meteen T1 te worden in eerste klasse, dat vond ik voor mezelf te snel. En bovendien kreeg ik zo de ruimte om er ten volle van te genieten. En het schonk me tijd om me goed voor te bereiden op de volgende episode. Want ik zie mijn volgende stap ook grootser. Dus moet ik nu zoveel mogelijk in me opnemen, kennis vergaren, om daarna meteen in de roos te schieten.”
Volgde je daarom het afgelopen jaar de Pro License-cursus, het hoogste UEFA-trainersdiploma? Om nadat je afstudeert, in juni, dan toch eindelijk opnieuw hoofdcoach te worden?
“De meeste collega’s op die cursus zitten daar inderdaad met het duidelijke doel om een volwaardige eersteklassetrainer te worden. Zoals Gert Verheyen. Die zegt dat: ‘ik wil trainer worden, want trainer worden, dat is mijn ding’. Maar mij ga je dat dus níet horen zeggen. Hoe vreemd het ook mag klinken. Ik zie zo’n cursus meer als een vervolmaking van mezelf. Maar wil ik trainer zijn of moet ik dat zijn? Is dat mijn ideaal? Daar ben ik helemaal nog niet uit.”
Dus je bent nu graag T2 en gaat braaf nog twee jaar je contract uitdoen, zonder enige ambitie om hoofdcoach te worden? Sorry, we geloven dat niet.
“(lacht) Natuurlijk ga ik in de toekomst iets anders doen dan T2 zijn. Absoluut. Maar als ik wil, kan ik hier ook nog twee jaar blijven zitten als T2. En misschien kan ik hier zelfs, na wat er vorig jaar is gebeurd, nog dertig jaar rustig blijven rondhangen op de Bosuil. Dat zou helemaal het gemakkelijkste zijn. Maar die ambitie heb ik niet.
Ik zou mij nu ook kunnen richten op het streefdoel om een fantastische T2 te doen. De beste die er is. En ik probeer dat momenteel ook te doen, door Bölöni zo goed mogelijk te ondersteunen. En in alle bescheidenheid: ik doe dat ook naar behoren, denk ik. Maar blijf ik dat doen? Nee. Maar in tussentijd ben ik in de eerste plaats een spons. Ik ben veel aan het bijleren.”
Maar nogmaals: om wat mee te doen?
“Dat moet de toekomst uitwijzen. Voor mezelf wacht ik eerst af hoe het hier verder evolueert, welke mogelijkheden zich aandienen, hoe ze hier verder een pad uitstippelen. En of dat strookt met mijn ambitie. De club weet dat ook, zeker de familie (Gheysens, red.). Ik moet gewoon een project vinden waar ik me helemaal in kan vinden.”
En dat project zie je momenteel niet op de Bosuil?
“Pas op, er is hier veel positiefs gebeurd en ik zie nog elke dag progressie. Maar we kampen ook met groeipijnen. Dat is ook normaal, als er zo veel verandert op zo’n korte termijn. Daarom moet je dat ook een kans geven. Maar eens die zoekende fase voorbij is, moet het grotere plaatje toch allemaal duidelijker worden.
Het liefste zou ik bij deze club willen blijven. Omdat ik ook zie wat er hier mogelijk is en omdat ik hier ook iets opgebouwd heb. Maar dan liefst wel met een visie en een beleid waar ik me de volle 100% in kan vinden. Niet enkel het doel formuleren, zoals ‘binnen vijf jaar top zijn in België’. Want dat zeggen zoveel andere clubs ook: ‘we willen over vijf jaar Play-off 1 behalen’. Maar dat is alleen maar het doel. De visie bepaalt dan hoe je die top wil bereiken, op alle vlakken. Ik hoop dat Antwerp daar ook op termijn naartoe gaat, naar een duidelijke transparante visie.”
Wim De Decker ‘‘Aan alles zie en voel je dat dit de enige échte derby in België is. De beleving, alle zever daarrond. Tegelijk compleet gek, maar ook heerlijk als speler.’’ Wim De Decker ‘‘Was het al opgevallen dat ik de afgelopen vijf jaar nooit meer iets over Beerschot heb gezegd? Ik werd de zondebok voor het Kiel. En dat ging ver. Als je met je vrouw op restaurant gaat en er staat plots een groepje kerels rond je tafel, om je te bedreigen... Dat wil ik echt nooit meer meemaken.’’
Ben je daarom ook gebleven, om te kijken waar deze club écht naartoe ging?
“Ja. Vertrekken was geen optie. Ik vond elders ook niets dat me echt omverblies. Want Antwerp is niet alleen, hoor. Welke clubs in België kunnen zeggen dat ze een écht project hebben? Dat ze een visie hebben over waar en hoe ze over vijf jaar willen staan? Op alle gebied dan. Niet alleen het puur sportieve, op het veld van de eerste ploeg, maar ook op het vlak van de onderbouw, de fans, de omkadering… Belgische clubs werken vandaag veel te stereotiep, veel te veel op korte termijn, veel te resultaatgericht. Te vaak hoor je enkel de reflex ‘zaterdag is er opnieuw een match’.
Als je over de grenzen kijkt, staan sommige clubs toch een stap verder. Ik heb voor mijn Pro License-opleiding bijvoorbeeld op PSV stage gelopen. Daar durven ze toch op een heel andere manier kijken naar het grotere geheel. En zoeken ze naar vernieuwing op alle vlakken. Daar durven ze een echte visie te formuleren, waar ze aan vasthouden en waar ze in geloven.”
Als ik je zo bezig hoor, wordt Wim De Decker misschien geen hoofdcoach, maar eerder technisch directeur of iets dergelijks?
“Op het juiste moment zie ik me wel naar zo’n rol evolueren, ja. Vandaar dat ik ook alle facetten van het voetbal probeer te leren kennen. En niet alleen hoe een T1 of een T2 werkt, maar ook alles daarnaast. Dat maakt mijn leven momenteel ook zo interessant. Veel uitdagender dan mijn leven als profvoetballer.
Want dat besef je niet als speler. Ik ook niet. Zeker niet in je ‘gouden jaren’, zo tussen 22 en 28 jaar. Dan denk je: ‘dit is het, voetbal, dit is het leven’. Je krijgt aandacht, je wordt goed betaald, je doet alleen wat je graag doet. Maar dit is duizend keer interessanter dan toen ik op het veld stond. Ik voel mij nu meer als een vis in het water dan als voetballer zelf.”
Vertel eens waar jij in gelooft.
“In een duidelijke structuur. Ik geloof ook veel meer in dingen als people management, dat vind ik zelfs belangrijker dan wat op het veld gebeurt. Die gasten kunnen voetballen, en je moet die goed begeleiden en goed laten ze werken. Maar het mentale aspect, de persoonlijke benadering, kan het echte verschil maken.
Ook het ‘spelsysteem’ vind ik niet heilig. Het moet niet alleen gaan over een 4-4-2 of een 4-3-3, maar vooral waarom en hoe je zo gaat spelen om de tegenstander te ontwrichten. En alles moet op elkaar afgesteld zijn. Speel je thuis op de Bosuil? Dan ga je altijd voor winst, mét offensief voetbal. Dat vraagt deze club, met dit publiek, in dit stadion, in deze stad.”
Structuur, aanvallend, persoonlijke aanpak… Dat is het tegenovergestelde van Bölöni.
“We verschillen van voetbalvisie, dat is zo. Maar we kunnen wel samenwerken. Vergeet ook niet dat wij in leeftijd bijna dertig jaar verschillen, uit verschillende generaties. En hij doet dan misschien dingen die ik nooit zou doen, maar je ziet wel dat ze tot iets leiden. We hebben een vrij zorgeloos seizoen gedraaid, met zijn manier van coachen, die niet mijn manier is. Ook dat was weer heel leerrijk. En interessant om te zien hoe een groep daarmee omgaat.
Misschien zijn we gewoon wel een heel complementair duo. We laten de andere, elk op zijn domein, met wederzijds respect, zijn ding doen. Hij is meer een echte veldtrainer, terwijl ik me dan meer met het tactische of mentale zal bezighouden. Dat is wellicht de sleutel: Bölöni heeft mij nooit het gevoel gegeven dat ik ‘maar’ zijn T2 ben. Grote conflicten hebben we ook niet gehad, want dan was ik al lang weg geweest.”
Ook niet over het belang van de derby? Voor Bölöni is het ‘een wedstrijd als een ander’.
“Bölöni ligt er inderdaad minder wakker van. We zullen zien. Maar hoe dichterbij het komt, hoe meer het begint te leven. Ook binnen de club.”
En ook bij de spelersgroep? Want daar lopen er ook niet veel bij die de ernst van zo’n stadsderby kunnen inschatten.
“Ook bij hen probeer ik dat erin te duwen. De laatste derby in 2010, toen ik kapitein was bij Germinal Beerschot, was dat ook zo. Veel spelers in die ploeg, buitenlandse, die dat niet kenden, zo’n derby. We speelden de week voordien in de voorbereiding tegen Rupel Boom, voor 2.000 toeschouwers. En dan stapten ze het veld op in die volle en bruisende Bosuil. Ze deden het letterlijk in hun broek.”
Na het verlies in 2010 excuseerde de hele spelersgroep van Germinal Beerschot zich via een boodschap op de website tegenover de paars-witte fans. Het zat blijkbaar diep?
“Vraag de impact maar eens aan onze coach van toen, Glenn De Boeck. Na de nederlaag in die derby is het nooit meer goed gekomen voor hem bij Germinal Beerschot. Daar is volgens mij de kiem gezaaid van zijn ontslag, enkele maanden later.”
Wat maakt die derby zo uniek?
“Ik herinner me vooral het fenomenale zottekot op en rond het veld. Aan alles zie en voel je dat dit de enige échte derby in België is. De beleving, alle zever daarrond. Tegelijk compleet gek, maar ook heerlijk als speler.”
Ik weet al wat het Antwerppubliek gaat zingen: ‘Wim De Decker, he’s a red… He hates Beerschot’. Heeft het gelijk?
“Ik moet oppassen wat ik zeg, want anders durf ik mijn gsm niet meer aanzetten. (lacht) Was het al opgevallen dat ik de afgelopen vijf jaar nooit meer iets over Beerschot heb gezegd? Die combinatie is voor mij ook een waanzinnig verhaal. Qua uitdaging en druk kon dat wel tellen, toen ik de overstap maakte. Ik werd de zondebok voor het Kiel. En dat ging ver. Als je met je vrouw op restaurant gaat en er staat plots een groepje kerels rond je tafel, om je te bedreigen... Dat wil ik echt nooit meer meemaken. Dan heb je het wel gehad.
En ze zien mij nog altijd als een verrader, als een Judas. Dat gaat nooit meer weg. En dat zullen ze wel laten blijken als ik eind april terug op ’t Kiel kom, waar ik sinds mijn overstap naar Antwerp ook nooit meer geweest ben. Ik zal me daar aan een stevige ontvangst mogen verwachten. En langs de andere kant weet ik ook dat er hier op de Bosuil fans zijn die me nooit helemaal zullen aanvaarden, ondanks alles. Ach, ik schuif dat aan de kant. Maar ik respecteer ieders mening wel. Dat houdt ook dat vuur tussen die twee in stand.”
Maar dat is nog geen antwoord op de vraag. Nieuwe poging. Men zegt van Antwerp en Beerschot hetzelfde: het is een microbe in je lijf waar je niet meer van verlost raakt. Zitten die twee microbes nu in jouw lijf met elkaar te vechten of heeft één van hen al gewonnen?
“De laatste microbe in je lijf is altijd de sterkste, zeker? (lacht) Maar het klopt wel dat het twee verschillende microbes zijn. Antwerp is rauwer, volkser, authentieker. Beerschot Wilrijk is meer ‘het Anderlecht van ’t stad’. En ik snap heel goed dat mensen die hier voor het eerst op de Bosuil komen, meteen zeggen: dit is het! Net zoals dat ook op het Kiel gebeurt. Dat botst enorm, omdat het appelleert aan twee verschillende soorten mensen. En geef dat op, bijvoorbeeld door een fusie, en dat is gedaan. En dan kan je enkel naar een derde soort supporters stappen.”
Het ‘Anderlecht van ’t stad’… Is dat niet wat Paul Gheysens van Antwerp zou willen maken?
“Dat weet ik niet. Dat moet je aan Paul Gheysens vragen.”
Je gaat nog iemand tegenkomen op de derby. Marc Brys, jouw ex-coach bij Germinal Beerschot, ook in 2010. Gaat het een hartelijk weerzien zijn?
“Wij zijn elkaar lang blijven horen, nadien. Maar dan op een puur zakelijke manier. Ik heb hem altijd wel een trainer met een visie gevonden. En dat hebben niet alle trainers. En hij is slim.”
Net als jij. Of beter: ze noemen jou eerder sluw.
“Dat heb ik nog gehoord, van Patrick Decuyper (lacht). Omdat ik zo resoluut voor mijn eigen ding ga, wellicht. Altijd. Maar is dat sluwheid? Beredeneerd vind ik een beter woord. Ik probeer gewoon goed na te denken over mijn stappen. En je moet dat ook hebben in het voetbal, een beetje sluwheid. Je moet altijd alert blijven. Voetbal is de enige plek waar je soms net achterom moet kijken, om niet tegen een muur te lopen.”
Je bent net 36 geworden, eind vorig jaar werd je tweede dochter geboren… Wordt het ook niet tijd om eens een beetje rust in te lassen?
“Ja, ik had voor mezelf uitgemaakt: na mijn voetbalcarrière leg ik er even helemaal de riem af. Echt een paar jaar niets doen, voor ik aan een ‘nieuw’ leven zou beginnen. Het is net het tegenovergestelde geworden. Nu ben ik er veel meer mee bezig dan toen ik zelf nog voetballer was. Het is zelfs raar om mezelf nu bezig te zien. Zo bézig. En mijn vrouw zegt dat ook. Maar ik heb er misschien iets hectisch, maar ook iets veel mooier en straffer voor in de plaats gekregen.
En tegelijkertijd relativeer ik het ook allemaal. Laat mij vooral mijn leven daarbuiten ook maar hebben. Mijn vrouw en kinderen, dat is mijn echte leven. Dat besef ik nu ook beter dan voorheen. Voetbal heeft me vorig jaar misschien voor het eerst echt gedomineerd. Dat ga ik toch in het oog houden. Ik zou nooit zo afhankelijk willen zijn van voetbal dat ik in een zwart gat zou vallen als het moest wegvallen. Mij ga je niet snel op het gras zien liggen huilen als het gedaan is.”
Toch eerst ‘maar’ die derby niet relativeren, lijkt me.
“Inderdaad.”
Wim De Decker ‘‘Beerschot en Antwerp zijn twee totaal verschillende microbes, maar de laatste microbe in je lijf is altijd de sterkste, zeker?’’