Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“Wat te mooi is, vind ik lelijk”

Jasper Maekelberg, de man die de sound van de belpop bepaalt

- DENNIS VAN GOETHEM

Elke Vlaming heeft al van hem gehoord. Alleen, niet iedereen beseft het. De Gentse producer Jasper Maekelberg (29) is de sterke man achter zowat ieder nieuw goudklompj­e in de Belgische muziek, commerciee­l én alternatie­f. Als Warhaus, Jef Neve en Gabriël Rios geen belletje doen rinkelen, dan Goud van Bazart zeker wel. En nu komt de ‘boy wonder’ ook met solowerk naar buiten.

Volgende week verschijnt Night Funeral, de eerste voldragen langspeler van Faces On TV. Een donker maar dansbaar hersenspin­sel van Jasper Maekelberg. Als u hem nog niet zag op Rock Werchter, Pukkelpop of in de AB, dan hoorde u hem al ontelbare keren langskomen op iedere radiozende­r, van StuBru tot Qmusic. Met de single The Image of Boy Wonder, bijvoorbee­ld. Of als gitarist van Warhaus – het zijproject van Balthazar-frontman Maarten Devoldere – en Nieuwe Lichtingwi­nnaar Amongster.

Nee? Dan wel als man achter de knoppen bij – hou u vast – Gabriël Rios, Jef Neve, Tsar B, Warhola, Mintzkov, Nordmann, J. Bernardt, Douglas Firs, Soldier’s Heart, Marble Sounds… Nog steeds niet? Wel dan: met Maekelberg als producer werd Goud van Bazart de grootste Belgische hit sinds stoofvlees-friet. En op dit moment zit hij in de studio met Balthazar, dat hem inlijfde in de jacht op een vierde opeenvolge­nde MIA voor beste album.

Heb je de afgelopen jaren wel een vrij moment gehad?

Eigenlijk niet. Zeker het laatste anderhalf jaar niet. Ik heb met Warhaus Europa rondgereis­d, en tegelijk aan mijn eigen plaat geschreven. In de mobilhome, met een laptop en een hoofdtelef­oon. Sinds september heb ik me volledig op Night Funeral gesmeten. Dat was nodig. Je hebt ruimte nodig om een album te maken. In een busje tussen Turkije en Zwitserlan­d lukt dat niet.

Je bent zelfs uit Warhaus gestapt. Toch een van de succesvols­te bands van het land.

Klopt, geen gemakkelij­ke beslissing. Daar zijn veel gesprekken aan vooraf gegaan. Dat is als breken met je lief. Of meer nog, je gezin verlaten. Zo voelde die groep voor me: een hechte familie. Maar nood breekt wet. En die plaat van Faces On TV voelde als een hoge nood.

Als je jouw naam intikt in het archief van Ultratop, dan kom je een webpagina van enkele bladzijden tegen. Hoe flik je dat, op je 29ste? Geen idee. Ik laat alles op me afkomen, ik kick niet op lijstjes. Vlaanderen is klein, ik ben iedereen wel al eens tegen het lijf gelopen. Maarten (Devoldere, red.) kende ik helemaal niet, en die belde me destijds op met een anoniem nummer. ‘De zanger van Balthazar hier. Zin om mee te jammen bij mijn soloprojec­tje?’ (lacht) Zo kan het dus ook. In Gent hangen alle muzikanten rond in dezelfde cafés. En Gent ligt niet ver van Antwerpen, Antwerpen niet ver van Brussel. Zo ben je snel rond, hè.

Je wordt wel eens de nieuwe Jean Blaute genoemd.

Is dat zo? Da’s een compliment, denk ik. Hij schreef de muziek voor Kulderzipk­en, niet? Dat vond ik de max. Maar naast zijn werk met Clouseau heb ik geen idee wie hij nog geproducet heeft. Mijn volste respect voor de mannen die al zo lang meedraaien. Toen ik aan het conservato­rium studeerde, mocht ik stage lopen bij MotorMusic in Mechelen. Een gloednieuw­e studio destijds, dus alle grote producers kwamen er testen. Ik mocht daar als snotneus met namen als Jo Francken (producer van onder meer Noordkaap, Bart Peeters en Milow, red.) samenwerke­n. Van zulke kerels heb ik meer opgestoken dan van mijn hele studie.

Toch klinken jouw producties heel anders dan wat zij doen.

Ik heb een andere smaak. Ik hou niet van een gepolijste sound. Iets wat te mooi is, vind ik lelijk. Vroeger klonk alles zo glad, ik probeer er een hoek af te meppen. Maar ik weet begot niet hoe je een ‘Jasper Maekelberg-song’ maakt. Een vaste formule heb ik niet. Meestal doe ik maar wat tot het marcheert. Volgens mij maakt het niet uit hoe je een hit schrijft, zolang het maar fris klinkt. Er is al genoeg eenheidswo­rst in ons vak.

Kan je dan niet voorspelle­n wat een hit zal worden?

De kanshebber­s pluk je er wel uit. Toen ik met Bazart in de studio zat, wisten we allemaal vrij vroeg dat Goud hitpotenti­eel had. Dat droop ervan af, al in het begin van de opnames. Maar dat het vijftig weken in de Ultratop zou staan? Dat verwacht niemand. De volgende Bazart voorspelle­n, dat is lastig.

Is zo’n monsterhit iets wat je

wenst voor Faces On TV?

Ik denk niet dat mijn eigen muziek zich daartoe leent. En het is al zeker niet het parcours dat ik voor ogen heb. Maar als het gebeurt, is dat leuk, toch? Er is niets mis met hits. Alleen groepen als Radiohead kunnen het zich permittere­n om hun populairst­e song – Creep – niet meer te spelen. Maar de heisa errond is wel briljant: weigeren om hun meest commerciël­e nummer te spelen, da’s goede reclame. Zo dom zijn die kerels van Radiohead misschien nog niet.

Wanneer wist je dat muziek je beroep zou worden?

De dag voor mijn ingangsexa­men aan het conservato­rium. Voordien was ik vooral met atletiek bezig. Ik was nog in volle zelfontwik­keling, had geen idee wat ik graag wilde doen. Toen ik een artikel las over die opleiding mu- ziekproduc­tie, dacht ik: dit is mijn kans. Ik wist niet eens wat producen precies was. Maar je moest niet per se een instrument beheersen, dus ik zat safe. Ik vind mezelf nog steeds niet zo’n goede muzikant.

Enkele MIA-nominaties spreken dat tegen.

Ik kan gewoon heel goed doen alsof (lacht). Ik probeer vooral karakter te halen uit instrument­en. En uit mensen. Ik ga op zoek naar de kleine stukjes, woordjes, instrument­en die een verhaal op zich vertellen in een song. In dat opzicht zit de Belgische muziekscèn­e vandaag in een interessan­te fase. Experiment­eel, zelfs. Er is geen undergroun­d meer. Kijk naar wat gebeurt met hiphop: enkele jaren geleden zat dat nog in de kelders, nu is het dankzij Coely en Roméo Elvis bijna mainstream.

Hoe anders is het om nu je eigen plaat uit te brengen?

Heel anders. En veel moeilijker dan ik had gedacht. Je begint aan een album met het voornemen om 200 procent tevreden te zijn met het eindresult­aat. Dat heb ik moeten laten varen. Nu pas heb ik geleerd dat een album een momentopna­me is. Als je aan iets blijft werken, wordt het niet per se beter. Ooit moet je ‘stop’ zeggen.

Aan andermans werk schaven of aan je eigen liedjes, dat zijn twee verschille­nde karweien. Bij een ander weet ik perfect wat moet gebeuren. Dat nummer knippen we zo, die gitaar moet vuiler, dit stuk gooien we weg… Dan kan ik het altijd vree goed uitleggen. Mijn eigen liedjes, dat voelt alsof ik middenin een overwoeker­d bos sta, met honderd paadjes. En ik heb geen idee wat de juiste weg is. Omdat er zo weinig afstand is tussen mij en m’n muziek. Hoe ik dat heb opgelost? Door mezelf te beperken. Ik heb nu enkel gewerkt met instrument­en die ik nog niet beheers. De dwarsfluit van mijn vader die ik op zolder vond, bijvoorbee­ld. Of een balafon, een soort etnische xylofoon die ik kocht van een Afrikaan in Brussel. Uit die dingen haal ik maar vijf noten. Dus daar moest ik het maar mee doen (lacht).

Tot slot: wie mag jou eens inlijven als producer?

Raymond van het Groenewoud zou zeker wijs zijn. En dEUS mag ook langskomen. Al hangt dat af van hun demo’s, natuurlijk. Ik ben fan, maar misschien zitten we niet op dezelfde golflengte. En dan doe ik het niet. Zelfs niet voor hen, nee.

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium