Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Dat we dit zo lang zouden volhouden!”
Miek & Roel vieren halve eeuw carrière met gasten in De Roma
Miek & Roel staan vijftig jaar op de planken. Dat vieren ze zondag met een uniek jubileumconcert in De Roma met Roland Van Campenhout, Jonas Winterland, Bjorn Eriksson en Nathalie Delcroix als speciale gasten.
Zij is haar hele loopbaan lerares Lichamelijke Opvoeding geweest, hij een gewaardeerd filmcriticus. Samen delen Monique Holvoet (71) en Roel Van Bambost (72) welgeteld een halve eeuw het podium als Miek & Roel. Dat Gents duo heeft de late sixties en prille seventies gekleurd met kleinkunstklassiekers als Jan met de Pet, Het Verdronken Land van Saeftinge en Jij en ik. Hun vijftigjarige jubileum vieren Miek & Roel zondag met een bijzonder namiddagconcert in De Roma.
Roel Van Bambost: In Antwerpen is onze carrière zowat begonnen. In 1965 hebben we deelgenomen aan Ontdek de ster in de Koningin Elisabethzaal. De rechtstreekse uitzending daarvan was ons debuut op televisie. Ooit hebben we in Antwerpen ook nog met Ferre Grignard opgetreden.
Waarom beperken jullie vijftig jaar Miek & Roel tot een eenmalig concert?
Omdat het moeilijk is om zo’n concert met gasten samen te stellen. Met Roland hebben we onze eerste plaat gemaakt. Bij Bjorn Eriksson en Nathalie Delcroix, die we kennen van The Broken Circle Bluegrass Band en Laïs, zijn wij vorig jaar in Leuven te gast geweest. Hun muziek ligt mij wel. Jonas Winterland, een onvervalste singer-songwriter in het luisterlied, bewonder ik al vanaf zijn eerste cd. In hem herken ik een beetje van ons vroeger werk. Met hem hebben we er iemand van de jonge generatie bij.
Welk gevoel overheerst bij een terugblik op een halve eeuw carrière?
Ongeloof. In 1965 dachten we geen van beiden dat we dit zo lang zouden volhouden. In interviews zei Miek toen dat ze nooit een zingende oma wou zijn. En kijk, ze zingt nog steeds, ook al zijn we ondertussen grootouders met vier kleinkinderen. Onze carrière heeft
hoogtes en laagtes gekend, maar we zijn wel altijd blijven optreden. Na onze eerste plaat traden we bijna iedere dag op. Kleinkunst was toen in. In het Sportpaleis hebben we op de voorloper van Nekka, met Donovan en Herman van Veen als hoofdacts, nog voor 15.000 mensen gespeeld. Best overweldigend.
Aanvankelijk zongen jullie Engelstalige covers. Wat heeft de keuze voor het Nederlands
bepaald?
Op een folkfestival in Deurne hebben we in 1966 voor het eerst een nummer in het Nederlands gebracht:
Zwartbergblues, een actueel lied over twee mijnwerkers
die tijdens een protestbetoging door de rijkswacht waren neergeschoten. In een krant schreef Johan Anthierens toen dat hij dat moedig vond. Er waren wel voorlopers, zoals Kor Van
der Gooten, Miel Cools en Hugo Raspoet. Die werden vooral door het Franse chanson beïnvloed, terwijl wij meer naar Amerikaanse folk luisterden. Twee studenten, Miel Appelmans en Miel Swillens, zijn voor ons teksten beginnen schrijven. Zelf was ik een beetje geïntimideerd door
Lennaert Nijgh, die teksten voor Boudewijn de Groot schreef. Toen ik voelde dat die teksten zingbaar waren, raakte ik overtuigd om ook voor het Nederlands te kiezen.
Jullie brengen geëngageerde liedjes over sociale mistoestanden. Is er in 2015 nog plaats voor die kritische noot?
Ik vind van wel. Ik merk dat de jongere mensen die onze platen voor het eerst horen of die naar onze optredens komen, zich aangesproken voelen. Ook nu zijn er nog veel thema’s die aan bod zouden kunnen komen. Kriebelen doet het zeker nog, maar wij zijn niet zo succesrijk als Boudewijn de Groot. Platen moet je tegenwoordig zelf financieren. Dat houdt ons wat tegen. Toen we 45 jaar bezig waren, hebben we nog een single uitgebracht die weinig respons heeft gekregen. Daar raak ik wel een beetje door ontgoocheld. Maar tijdens onze concerten brengen we al een poosje wat nieuwe nummers.