Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Werkgever mag hoofddoek verbieden
Arrest geeft Deurnese Samira Achbita ongelijk in zaak tegen G4S
Bijna elf jaar nadat Samira Achbita uit Deurne, toen 24, naar de rechter is gestapt voor een hoofddoekkwestie, stelt het Europees Hof van Justitie nu duidelijk: een werkgever die alle uitingen van religie verbiedt, discrimineert niet.
Zelf wil Samira Achbita niks kwijt over het arrest dat het Europees Hof van Justitie in Luxemburg gisteren over haar case heeft geveld. Journalisten van over heel de wereld wilden de vrouw spreken, maar zij wil geen contact met de pers, zegt Unia, het Interfederaal Gelijkekansencentrum dat Achbita verdedigt in de zaak tegen haar voormalige werkgever G4S.
Samira Achbita ging in februari 2003 aan de slag als receptioniste bij Atlas Copco in Wilrijk, in dienst van G4S, dat receptiediensten voor andere bedrijven en overheden verzorgt. Op dat moment gold bij G4S een ongeschreven regel die stelde dat werknemers op het werk geen zichtbare tekens van hun politieke, filosofische of religieuze overtuigingen mochten dragen. In april 2006 deelde Achbita aan haar chefs mee dat ze van plan was om voortaan tijdens de werkuren de islamitische hoofddoek te dragen. De directie gaf haar als antwoord dat dat niet zou worden getolereerd, omdat het dragen van een hoofddoek zou indruisen tegen de neutraliteit waaraan de onderneming zich hield. Toch deelde ze haar werkgever mee dat ze, na een periode van ziekteverlof, in mei 2006 het werk zou hervatten mét hoofddoek. Op 12 juni werd Achbita ontslagen. Een dag later ging een aanpassing in het arbeidsreglement van kracht die eind mei was goedgekeurd door de ondernemingsraad van G4S, en stelde: ‘Het is de werknemers verboden om op de werkplaats zichtbare tekens te dragen van hun politieke, filosofische of religieuze overtuigingen en/of elk ritueel dat daaruit voortvloeit te manifesteren’.
Hof van Cassatie
Achbita gaf na haar ontslag in de media aan dat ze zich gediscrimineerd voelde omwille van haar geloof en vond dat “alweer een slechte zaak voor de tolerantie in het land”. Ze nam een advocaat onder de arm en diende een klacht in bij het Centrum voor gelijke kansen, nu Unia. Het centrum verdedigde haar in haar rechtsgang, maar kreeg telkens ongelijk. Uiteindelijk kwam de zaak bij het Hof van Cassatie terecht, dat in 2015 te rade ging bij het Europees Hof van Justitie.
Dat velde gisteren een duidelijk arrest: er is géén sprake van discriminatie wanneer een onderneming verbiedt om een islamitische hoofddoek te dragen, als dat verbod kadert in een algemeen ver- bod op het zichtbaar dragen van enig politiek, filosofisch of religieus teken op het werk. Als een werknemer zich dan toch nog benadeeld voelt en blijkt dat zijn of haar bedrijf wel degelijk een bepaalde groep viseert, bijvoorbeeld moslims, dan nog is er géén sprake van discriminatie als de werknemer in kwestie contact moet hebben met klanten en de werkgever wil dat die contacten neutraal zijn.
De zaak gaat nu terug naar het Belgisch Hof van Cassatie, dat een arrest moet vellen.