Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Ik ging te voet over de Champs Elysées”
K otsbeu was hij het, Tourdirecteur Lévitan. Alles had Gerhard Schönbacher er een jaar eerder aan gedaan om allerlaatste te worden in de Tour. Dus bedacht Lévitan voor de Tour van 1980 een nieuw reglement: na bepaalde ritten werd de laatste in het algemeen klassement uit de Tour gegooid. Maar Schönbacher lachte hem vierkant uit en greep opnieuw de rode lantaarn. “Hij glipte overal tussendoor”, herinnert zijn destijds 25jarige sportdirecteur zich. Diens naam: Patrick Lefevere.ater. En wij, wij koersten voort.”
“Waar zal ik beginnen?” Gerhard Schönbacher lacht smakelijk als we hem in Oostenrijk aan de lijn krijgen. Zijn Vlaams, opgeraapt toen hij in België reed, is nog altijd uitstekend. Schönbacher heeft de reden van onze telefoon dan al geraden. Hij weet als geen ander dat zijn profcarrière er een is van weinig hoogtepunten. Wikipedia vermeldt niet één noemenswaardige zege. Maar je hoeft niet eerste te worden om een plek in de Tourgeschiedenis af te dwingen, laatste mag ook. Die twee rode lantaarns op dat povere palmares, daarvoor bellen we. En dus vragen we Schönbacher maar te beginnen bij het begin, in de Tour van 1979.
“Ik reed in jullie land”, steekt hij van wal. “Bij Daf Trucks. Het was mijn eerste Tour. Maar echt geweldig ging het niet. Na een week riepen de sportdirecteurs ons bij mekaar. Dat anoniem meerijden moest gedaan zijn. Publiciteit hadden ze nodig. Hoe maakte hen niet uit. Even later stond er een journalist bij mij – een Nederlander. Als we dan toch voor publiciteit moesten zorgen, zei hij, waarom gingen
we dan niet voor de laatste plaats? Je moet weten: die rode lantaarn, dat betekende iets in die tijd. Die kon alle na-Tourcriteriums rijden. Bovendien, na een week waren de meeste journalisten op zoek naar andere verhalen. Misschien kon ik daar zo voor zorgen? Aanvankelijk voelde ik er niet veel voor. Laatste worden, daar was ik geen renner voor geworden. Tot ik een paar dagen later viel en veel tijd verloor. Misschien moest ik het toch maar eens proberen? Eenmaal de journalisten dat wisten, stonden ze elke dag bij mij. Ze wisten dat ik niet bang was van een stunt. Desnoods zei ik dat ik mij onderweg dertig minuten in de struiken ging wegstoppen om toch maar extra tijd te verliezen. De journalisten smulden ervan.”
Niet toevallig waren ze in hun zoektocht naar een spraakmakend verhaal bij Schönbacher terecht. De Oostenrijker is dan al een buitenbeentje in het peloton. Begonnen als bokser, vlot gebekt en nergens schrik voor. Zo zal ook Patrick Lefevere hem leren kennen.
“Schönbacher?”, zegt hij vandaag. “Een echte avonturier. Hij was naar België gekomen zoals later de Austra- liërs kwamen. Zonder iets. Een womanizer ook. Die stond op de luchthaven, leerde daar iemand kennen, en dan had hij weer onderdak voor een paar maanden. Maar als renner? Ik twijfel of hij vandaag een WorldTourploeg zou vinden. Eén ding kon hij wel: dalen. Ook geen toeval. Later is hij nog gaan skiën, recht naar beneden. Wilde hij het wereldrecord snelheid breken. En als ik mij niet vergis is hij nog later in het Guinness
Book terechtgekomen. Stond hij als skiër op de porte bagage van een auto, tegen 200 in het uur. Wat ik zeg: een avonturier.”
Rekenen in de tijdrit
Maar terug naar Frankrijk en 1979. Een jaar voordat Lefevere in het leven van Schönbacher zal opduiken. Die laatste heeft intussen zijn handen vol om de rode lantaarn veilig te stellen. “Het jaar voordien was er een Fransman laatste geworden”, gaat hij lustig verder. “Philippe Tesnière. Die werkte in de winter normaal als elektricien aan hoogspanningskabels. Maar als rode lantaarn had hij zo goed verdiend in de criteriums dat hij die winter nauwelijks had moeten werken. Daardoor had hij de smaak te pakken. Hij wilde opnieuw laatste worden. Het gevolg was een regelrechte strijd om die laatste plaats. Regelmatig kwamen we samen binnen op twintig minuten van het peloton.”
Het ‘hoogtepunt’ volgt in de tijdrit in Dijon. Als allerlaatste in het klassement start Schönbacher als eerste, Tesnière komt na hem. Beiden hebben maar een doel: zo veel mogelijk tijd verliezen, zonder buiten tijd aan te komen. Schönbacher krijgt er steeds meer zin in.
“Ik wist dat Thévenet een paar jaar eerder op hetzelfde parcours een tijdrit had gewonnen. Dus ik naar Thévenet: of hij nog wist hoe lang hij daar over gedaan had? Vervolgens ging ik aan het rekenen. Vijftien procent erbij – dat was de tijdslimiet – en ik wist hoe traag ik mocht gaan. Toch is het nog nipt geweest. Ik ging té traag, waardoor ik op het einde nog alles moeten geven heb. Toen de laatste tien binnenkwamen en de winnende tijd steeds scherper werd gesteld, vreesde ik dat ik toch nog buiten tijd zou aankomen. Maar ik haalde het, al
scheelde het geen minuut. Tesnière had meer pech. Hij moest naar huis. Jammer voor hem, maar ik was zeker van de laatste plaats.”
Maar Schönbacher zou zijn clowneske zelf niet zijn als hij het daarbij zou laten. Helemaal op dreef nu: “Voor de start van de slotrit naar Parijs kwam een televisiestation naar mij. Of ik nog iets in petto had? Wacht tot straks, lachte ik. Waarna ik honderd meter voor de finish op de Champs-Elysées van mijn fiets ben gestapt, te voet verder ben gegaan, op de streep op mijn knieën ben gegaan en de finishlijn gekust heb.”
Grote mond
Maar één man heeft er dan al dagen genoeg van. Felix Lévitan. De Tourdirecteur kan Schönbacher toch al niet pruimen. De Oostenrijker heeft een te grote mond.
“Wat ik wel kon begrijpen”, zegt Schönbacher vandaag. “Ik was een jong ventje en ik provoceerde graag. Toen mij tijdens Tour gevraagd wat ik van de financiën in de Tour vond, had ik mijn gedacht gezegd. Lévitan is de directeur van het circus en wij zijn de apen. Wij mogen de kunstjes opvoeren, hij strijkt het geld op. Daar was hij niet echt blij mee.”
Na zijn kunstje op de ChampsElysées was de maat vol voor Lévitan. Dat gekoketteer met die laatste plaats moest dringend stoppen.
“Daar en dan heeft hij gezegd dat hij er alles aan ging doen opdat die Schönbacher zijn wedstrijd niet nog een keer belachelijk zou maken.”
Enter Patrick Lefevere. Een piepjonge Lefevere. Pas 25 jaar is hij als hij de job van renner inruilt voor die van ploegleider bij Marc Zeepcentrale en in de zomer van 1980 zijn Tourdebuut maakt. “Toch speciaal”, klinkt het nu. “Als renner had ik dat niet mogen meemaken.”
Een van zijn renners is die merkwaardige Oostenrijker die een jaar eerder laatste was in de Tour en die, leert Lefevere snel, daarmee flink wat vijanden had gemaakt.
“Lévitan was zijn spelletjes beu”, knikt Lefevere 37 jaar later. “Plots kwam hij met een nieuw reglement op de proppen. Na bepaalde ritten zou de rode lantaarn voortaan automatisch naar huis gestuurd worden. Het moest gedaan zijn met te mikken op die laatste plaats.”
Helemaal nieuw is de vondst van Lévitan niet. Ook in 1938 en 1948 was dit al zonder veel succes uitgeprobeerd. Nu komt Lévitan er opnieuw mee op de proppen. De regel geldt van de eerste bergrit tot etappe 19.
Lefevere, met een grijns: “Dat reglement was duidelijk tegen Schönbacher gericht. Alleen: die dribbelde daar altijd tussendoor. Hij heeft alle truken bovengehaald om opnieuw laatste te worden. En intussen werden er andere renners wel naar huis gestuurd. Ik herinner mij een neoprof. Het was slecht weer, een rit van tegen de 300 kilometer, en die arme jongen kreeg een hongerklop. Hij kwam met grote achterstand binnen en stond per ongeluk laatste. Hij mocht naar huis.”
Hij is niet de enige. De ene na de andere ‘onschuldige’ renner is de klos. Zelfs Anquetil, columnist voor
L’Equipe, vindt de nieuwe regel maar niets en nog voor Parijs in zicht komt, heeft Lévitan al spijt van zijn reglement. Maar Schönbacher, die lacht in zijn vuistje. Nog steeds.
“Ik heb mij zot gerekend die Tour”, lacht hij. “Puur om Lévitan en zijn nieuwe regel te ambeteren, heb ik er alles aan gedaan om nog één keer laatste te worden in Parijs. Maar wel zo dat ik nooit laatste stond in de ritten voordien. Wat mij is gelukt. Ik heb maar van één ding spijt. Omdat ik wilde tonen dat ik echt niet zo’n slechte renner was, hoopte ik de laatste rit te winnen. Ik zat goed mee in de eerste groep, maar in de spurt was ik niet meer fris. Ik ben tiende geworden.”
Ontslagen na de Tour
Eind goed, al goed. Zou je denken. De journalisten hadden hun verhaal gehad. Schönbacher had zijn gram gehaald. Lévitan had zijn les geleerd – zijn reglement zou nooit meer terugkeren. Maar toch verbergt de epiloog nog een dissonant. De latere biografie van Schönbacher puilt uit. Hij blijft nog een tijdje renner, wordt nadien autocoureur en ploegleider, zal bekend worden als de organisator van de Australische mountainbikewedstrijd Crocodile Trophy en binnenkort organiseert hij een ‘wielerwedstrijd van de vrede’, dwars door Israël, Palestina, Egypte en Jordanië. Mooi. Ware er onmiddellijk na die Tour van 1980 niet die ene blanco bladzijde. Alsof er de rest van dat jaar iets is fout gelopen?
“Dat klopt”, zegt Schönbacher, ietsje enthousiast. “Onmiddellijk na die Tour ben ik op straat gezet door de ploeg.”
Ontslagen? Lefevere zegt dat hij het zich niet meer kan herinneren. Vage krantenknipsels vermelden een ruzie op het afsluitend diner in Parijs. Ook Schönbacher kan of wil het zich vandaag niet meer precies herinneren. “Sla mij dood”, besluit hij. “Het was iets met de baas van de ploeg en met mijn laatste plaats. Marc De Windt van Marc Zeepcentrale vond dat allemaal maar niks. Denk ik. Slechte publiciteit, foeterde hij. Waarna het inderdaad tot een woordenwisseling is gekomen. Maar eerlijk: ik heb er nooit van wakker gelegen. Ik had al een ploeg voor het volgende jaar. En die paar maanden daartussen, die kon ik wel overbruggen met mijn criteriumcontracten als rode lantaarn.”