Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Schone Schijn
Het Lobroekdok in de schaduw van het viaduct van M
Het roemloze einde tussen het afval in het Lobroekdok
Als we in Antwerpen het Schijn al kennen, is het van in het Rivierenhof, waar de rivier feeëriek door de natuur kronkelt als een dronken python. Het verschil met zijn roemloze einde, anderhalve kilometer verder in het onderkomen Lobroekdok is schrijnend. Maar vroeger was het nóg erger.
Het Schijn meandert in het grootste park van de stad achter de terreinen van Tennisclub Ruggeveld en dan tussen de twee grote vijvers door. Die vijvers moesten het water opvangen telkens als het Schijn overstroomde, maar ze doen tegenwoordig vooral dienst als visgronden voor de tukkende Antwerpenaar. Onder het houten bruggetje over de rivier op het smalste stuk tussen de twee vijvers zitten twee meerkoeten wild kwetterend achter elkaar aan. Het is jammer genoeg niet het enige geluid. Deze zuidkant van het Rivierenhof ligt in de oksel van de E313 en het eeuwige geruis ervan verpest toch een beetje de bucolische sfeer. Een honderdtal meter verderop komt er nog een elektronisch versterkt geluid bij: eerst een basdrum, dan een snaredrum en vervolgens ook de hihat. Het Schijn loopt net achter het Openluchttheater en de drummer van de act van vanavond is nog volop aan het soundchecken.
In het park kun je niet de volle lengte naast de kronkelrivier stappen – sommige delen zijn onbereikbaar door de begroeiing – maar meestal kun je wel vlak in de buurt komen. De enige plek waar je tot bij het Schijn zelf geraakt is een dertigtal meter voorbij de Hooftvunderlei, ten zuiden van het Sterckshof. Op een met gras begroeide talud kun je afdalen tot aan de rivier, je schoenen uittrekken en waden. Schrik om te verdrinken is uitgesloten. Veel dieper dan je enkels ga je niet staan. Het Schijn is belachelijk ondiep deze zomer. Overal zie je de bodem.
Het Klein Schijn
Even verderop draait de rivier naar het noorden, onder de Cornelissenlaan, onder de dreef naar het kasteel ter Rivieren en dan tussen de nieuwe speeltuin en de parking aan de westkant en het nieuwe voetbalpleintje aan de Grapheusstraat aan de oostkant. Het Schijn verlaat het park onder een grote wilg en stroomt voor de tweede en laatste keer onder de N12. Wij zeggen daar de Turnhoutsebaan tegen, maar op deze plek heet het officieel het Cogelsplein. ‘Ave crux spes unica’ staat in het stenen kapelletje uit 1904 naast de brug. Voor wie zijn kerkLatijn ondertussen vergeten is: ‘Wees gegroet o Kruis, ge zijt onze enige hoop’.
Hoop doet leven. Zij het niet voor het Schijn, want vanaf dit kapelletje is die geen lang leven meer beschoren.
Achter de torens van residentie Rivierenhof slingert het Schijn nog wat verder en we zien hem nog één keer, onder een bruggetje over het ringfietspad. Maar dan is hij foetsie, onbereikbaar in de werfzone voor de voorbereidende werken voor de Oosterweelverbinding. Onze calvarie eindigt noodgedwongen hier.
Over de hele loop van het Schijn zijn er talloze beken, grachten en kanaaltjes die in de rivier uitmonden, maar de grootste is het Klein Schijn, die vanuit Sint-Job komt en via Schoten en Wijnegem vroeger ter hoogte van de huidige Tweemontstraat in haar grote naamgenoot stroomde. De benedenloop van het Klein Schijn is ondertussen volledig opgegeven door de natuurbeweging. Die valt onmogelijk nog te redden, gevangen en bezoedeld als hij is in de industriezones tussen het Albertkanaal en de Bisschoppenhoflaan.
Kokers
In pre-industriële tijden stroomden de twee samengevloeide Schijnen min of meer recht, over het huidige Houtdok, naar het westen en mondden ze uit in de Schelde ongeveer ter hoogte van de huidige Kattendijksluis, tussen het Bonapartedok en de Royerssluis, net onder de bocht van het Noordkasteel. De rivier vormde toen de stadsgrens van Antwerpen. Er waren ook aftakkingen die aansloten op de vlieten van de Nieuwstad, onder andere via de huidige Stijfselrui. En dat was ook nog zo in de tijd dat Napoleon af en toe zijn voeten onder de tafel