Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Een kus in de marge van de stad
Eind vorig week was het Grote Moment daar. Meer dan twintig jaar woonde ik in het prachtige hart van Berchem, daarna volgden enkele wondermooie jaren onder het goedkeurend oog van de schoonste vrouw van ’t Stad, onze kathedraal. Maar eind vorige week – ik had er een paar dagen congé voor genomen – ging het dus gebeuren. Met klamme handen en voldoende stress om een legertje clusterhoofdpijnpatiënten enkele uren zoet te houden, deed ik de deur van ons appartement open. Een brede man (lees: een kleerkast zoals ik er nog niet veel de revue heb zien passeren), die zó plat sprak dat zelfs Gaston Berghmans hem ‘allee manneke, klapt is normoal’ zou hebben toegesnauwd, stond me in de gang uiterst streng aan te kijken. Hij was het, die de grens tussen droom, werkelijkheid en nachtmerrie zou doen vervagen, met armen zo breed als de Schelde.
Zijn camionette zat na een uurtje of twee aardig vol: een lamp, een heleboel planten en platen, een vintage kastje dat de bijbehorende platenspeler als ‘thuis’ in z’n gps heeft staan… Samen reden we door de stad, en ik voelde het tegelijkertijd kouder en warmer worden. De Boerentoren verdween in de achteruitkijkspiegel, en ook de Nationale Bank deemsterde stilletjes uit m’n gezichtsveld. Het begon te dagen: er was geen weg terug. De stad zou nooit nog hetzelfde zijn, maar of dat erg was, daar twijfelde ik nog over. Het Grote Moment was daar, de rand van de stad lonkte.
Eens aangekomen, was ik officieel verhuisd. Ik mocht me plots niet langer als rasechte stadsmus laten aanspreken, want Mortsel een stad noemen, dat is de wereld onrecht aandoen. Maar toch, we wonen er nu een kleine week en ik heb me, net zoals u, trouwe lezer van deze krant, moeten aanpassen aan een nieuwe wereld, een wereld waarin stad en rand zijn samengesmolten tot een bruisend geheel. En het bevalt, geef ik ietwat schoorvoetend toe. Zeker wanneer ik m’n zoontje met z’n geel-zwarte bal – de juiste kleuren, ik woonde dan ook m’n hele jeugd in Barechoem – door de tuin zie rennen, en ik, terwijl ik vanop afstand m’n sigaret doof, de vogeltjes hoor fluiten. Ik geef m’n vrouw een kus terwijl we over de markt wandelen en zie het in duizend talen in haar blik glinsteren: we gaan gelukkig zijn in de rand.