Gazet van Antwerpen Stad en Rand
En toen was het zomer
En toen was het even zomer in Antwerpen. Op zo’n moment van plotse zonneschijn zijn er meerdere categorieën mensen. Er zijn er die de stad verlaten en naar Knokke of Blankenberge rijden. Om daar met een houten hamer een windzeil in het zand te kloppen en vervolgens nét iets te weinig zonnecrème aan te brengen, waardoor ’s avonds elke zandkorrel die zich in je T-shirt heeft genesteld, aanvoelt als een scheermes in je rug.
Er zijn er die zich terugplooien op de eigen tuin, om achter de barbecue te gaan staan en vakkundig een stuk rood vlees tot een verkoolde schoenzool te herleiden. Of te vloeken op die ene vegetariër die per se een groenteburger op de grill wil smijten, of een stuk halloumi. Dat is een kaas die je kunt bakken.
Er zijn er die graag in het gras zitten, bijvoorbeeld in Park Spoor Noord. Ik zag zaterdag zelfs mensen picknicken op het gras naast het standbeeld van Lambermont, op de gelijknamige rotonde op het Zuid. Dan kan ik me eerlijk gezegd toch gezelliger weides voor de geest halen. Waarschijnlijk de grootste categorie is die van het terrasjesvolk. Het Zuid, het Eilandje, Sint-Anneke plage: als de zon schijnt in ’t Stad is ’t vechten voor een stoel.
En dan is er nog een beetje een speciale categorie, die ik niet zo goed begrijp. Het is de categorie van mensen die zich aan het stuur van een gemotoriseerd voertuig zetten, dat liefst veel lawaai maakt, om dan door de straten te rijden en langs de terrassen te scheuren, liefst aan heel hoge snelheden, en schijnbaar zonder doel of bestemming. Gewoon, gas geven. En remmen. En dan weer gas geven. De hele avond lang. Vroeger deden ze het met quads, maar die zijn door de stad in veel wijken verboden. Nu zijn het soms moto’s, soms scooters, soms driewielers (jawel, driewielers) en soms auto’s. Die laatsten beschikken liefst over een heel goede stereoinstallatie.
Op het Zuid was ze zaterdag alvast goed vertegenwoordigd, deze laatste categorie. Het is de enige van bovengenoemde categorieën waartoe ik mezelf nooit kan rekenen. Al beklaag ik me dat nu wel een beetje. Had ik dát gedaan, in plaats van op een terras te gaan zitten, dan zou ik nu niet met een hopeloos verbrand voorhoofd hebben gezeten.