Gazet van Antwerpen Stad en Rand
ANN CEURVELS “Etiketjes op kinderen plakken is wél een goede zaak”
We praten met Ann voor ze haar boek Etiketjes officieel voorstelt, in het Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum (OPZ) in Geel. “Ik wilde dit absoluut op een plek doen waar rust wordt gecreëerd in de chaos van het leven”, zegt ze. “De psychiatrie eens van een andere kant laten zien.” Haar zoon Billy Toulouse (15), een “typische” puber-met-pet, over wie haar boek gaat, loopt ook rond en helpt met alles klaarzetten voor de presentatie. “Het gaat goed met hem, maar het zal altijd met ups en downs zijn”, vertelt Ann. “Hij is een tijd geleden opnieuw opgenomen geweest. Ook jongeren met ASS of ADHD worden puber en maken van alles mee. Maar het ligt voor hen een stuk moeilijker om daarmee om te gaan.”
Je schrijft in je boek dat je al toen je zoon pas geboren was, het idee had: er is iets mis met hem. Hoe was je zwangerschap, en wat bij je baby maakte je dan precies ongerust?
De zwangerschap was geweldig, ik was gelukkig. Omdat ik ‘al’ 35 was, zeiden mensen mij dat ik op een leeftijd was waarop ik meer zou kunnen genieten. Dat ik een zorgelozere ouder zou kunnen zijn. Maar toen Billy Toulouse geboren was, kreeg ik het gevoel: hier klopt iets niet. Hij vertoonde reacties die anders zijn dan bij andere baby’s, een energiestroom die haperde – ik kan het eigenlijk niet goed onder woorden brengen. Het was een buikgevoel. Misschien omdat het allemaal wat té vlot ging. Ik had vriendinnen zien worstelen met etenstijden, papverdikkers en slapeloze nachten. Bij ons was het: slapen, eten, slapen, beetje spelen, weer slapen. Ik zie mijn man en mijzelf nog als twee kiekens rond dat wiegje lopen, het was precies allemaal wat té gestructureerd. Als ik er met iemand over sprak, kreeg ik te horen dat ik te bezorgd was, omdát ik al wat ouder was...
Je zoon werd een peuter, en het niet pluis-gevoel bleef bestaan, schrijf je, je ging ook je leven meer rond hem organiseren. Maar doet niet elke ouder dat, ook bij een gezond kind?
We pasten ons onbewust aan, maar dat was voor ons geen issue. Wij konden onze zoon bijvoor- beeld niet zomaar ergens te slapen leggen, zijn verzet was enorm groot wanneer hij op een andere plek dan in zijn vertrouwde bedje ‘slaapjes moest doen’. Wij volgden dus zijn ritme, maar het onbegrip in onze sociale omgeving was groot. Als iedereen zegt dat alles normaal is, ondanks je gevoel dat het niet zo is, dan ga je sterk aan jezelf twijfelen. Je zegt wel: ze zullen wel gelijk hebben. Maar uiteindelijk besloten we om sociale verplichtingen te mijden. Naar de crèche gaan, was onmogelijk voor Billy Toulouse. Hij blééf huilen. Maar dat werd normaal gevonden… Doordat ik nu via Facebook opnieuw contact heb met iemand van het kinderdagverblijf, weet ik nu dat men toen wél dacht dat er iets niet oké was. Maar ze hebben mij daar toen niet op aangesproken. Ook voor leerkrachten is dat lastig om te doen, maar zij zien het vaak nog veel sneller dan de ouders als er iets niet klopt. Ik wil daar een lans voor breken, dat verzorgers en leerkrachten wél op tijd aan de bel trekken. Ze moeten natuurlijk geen diagnose stellen – dat kan en mag ook niet. Maar ze spreken de ouders er best wel over aan en verwijzen bijvoorbeeld door naar een professional.
Spelen was voor mijn zoon bijvoorbeeld telkens hetzelfde speelgoed netjes op een rij zetten of zijn auto’s sorteren op grootte. Telkens dezelfde tekenfilm herbekijken, ochtend na ochtend en avond na avond. Eten was vragen om steeds dezelfde dingen, vechten tegen nieuwe smaken, weigeren om voedsel van een bepaalde kleur te eten. Praten deed hij zoals Spongebob of Pingu – tekenfilmfiguren. Of zoals ik wanneer ik boos ben. Hij bootste na. Fietsen, kleuren, tekenen, knutselen, in de speeltuin spelen, in het park wandelen… dat lukte allemaal niet.
En toen Billy Toulouse naar het eerste leerjaar moest, was wegkijken niet meer mogelijk?
Volgens ons was hij daar niet klaar voor, maar volgens de kleuterjuf was er niks aan de hand. Maar tijdens een proeflesje in de eerste klas mochten alle ouders aan de kant blijven zitten, en we zagen dat niks klopte. Terwijl alle andere kinderen mooi op de bankjes zaten en volgden wat er vooraan gebeurde, bleven twee grote ogen ons met onzekere blik aankijken en ons smeken om samen naar huis te gaan. Elke dag was het huilen om naar school te gaan, en huilen bij het naar huis komen, en dat is hartverscheurend. Ik wilde wel doorbijten, ik heb de nonnen op school nog gekend (lacht). Maar enkele weken later zaten we al bij het Centrum voor Leerlingenbegeleiding met de vraag om samen een oplossing te vinden voor het vreemde gedrag van onze zoon. Er volgde een uitputtend pad van aanpassingen, bijlessen, doktersbezoeken, brilletje, steunzolen en testen. En op zijn 9de werd hij uiteindelijk opgenomen in de kinderpsychiatrie, omdat hij te lang had moeten functioneren in een omgeving die veel te zwaar voor hem was. Toen is een gecombineerde diagnose gevallen: ASS, motorische ontwikkelingsstoornis, en een klein stukje ADHD.
Je zegt het in Etiketjes zelf: tegenwoordig lijkt ieder kind wel iets te
hebben. En als een van de redenen voor de verhoogde aandacht voor ASS en andere labels, noem je de vervrouwelijking van het beroep van psychiater en psycholoog.
Die verschuiving vond plaats in de jaren 60 en 70. Vrouwen letten op andere details dan mannen, en daardoor zijn er in psychische beelden andere patronen naar voren gebracht. Omdat er dus met een ander oog naar werd gekeken.
Dat zou kunnen verklaren waarom veel meer jongens dan meisjes de diagnose krijgen. Een vrouw ziet het gedrag van een jongen logischerwijs als ‘anders’, omdat het ook anders is.
Oei, dat is een link die ik totaal niet zie. Het klopt dat meer jongens zulke diagnoses krijgen, maar bij meisjes zit ASS veel verscholener. En ADHD bij meisjes geeft een totaal ander beeld dan bij jongens. Het gaat over aandacht, en hoe lang je impulsen buiten kunt houden. Als vrouw kun je sowieso goed multitasken, maar als ik mezelf soms van het een naar het ander zie hollen, denk ik ook: klopt dat wel… Het gaat er natuurlijk om of jijzelf of je omgeving er last van heeft. Doordat we de diagnose van onze zoon hebben gekregen, is mijn man ook op zoek gegaan naar zichzelf. Hij besefte plots dat hij ook steeds tegen dezelfde problemen aan liep. En hij heeft de diagnose ADHD gekregen. Mensen met ADHD surfen, in het algemeen, vaak op elke golf mee, maar als partner blijf je dan soms best aan de kustlijn staan tot de storm over is (lacht). Het helpt mijn zoon ook in de omgang met zijn vader: ‘Zijn ADHD speelt weer op’, grapt hij soms. Voor ons waren beide etiketten een zegen, een opluchting.
Maar de weerstand bij ouders tegenover het toegeven van het ‘anders’ zijn van hun kind, is groot, zeg je. Dat is toch logisch? Door het als normaal te beschouwen, geef je een kind toch de meeste kansen?
Natuurlijk is het logisch om weerstand te bieden als ouder, maar als je moet vaststellen: ik doe het goed, de school doet het goed, en toch blijft je kind vastlopen en revolteren, dan is het juist moedig om te bekijken wat er niet marcheert aan het systeem waarin jullie zitten. Als je een kind krijgt, dan is het normaal om dromen te hebben. Maar een kind met een zwaar aandachtstekort – dan mag je daar nog een IQ van 200 tegenover zetten – dat gaat zich nooit langer dan een paar tellen kunnen concentreren. Dan moet je dat IQ toch op een
‘‘Het etiket geeft een sleutel om het besturingssysteem van je kind te leren kennen. Je moet het zo zien: als ouder kun je een pc zijn, en je kind een Mac. Dan moet je je als ouder en als omgeving aan dat kind aanpassen.’’