Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Ik ben een uitstervend ras”
Francis Goris (61), vierde generatie antiek- en meubelrestauratie
Francis Goris richtte in 1869 een bedrijf op in de Herentalsstraat in Turnhout. ‘Aannemer van kerk-, klooster- en luxemeubelen in alle stijlen en herstellen van antieke meubelen’ vermeldde zijn visitekaartje. Een hele boterham. “Wij waren een van de eerste antiquairs van het land”, zegt Francis. Nee, niet de stichter zelf, maar zijn achterkleinzoon die dezelfde naam draagt en nog steeds hetzelfde beroep uitoefent.
Hij zit er een beetje verloren bij, achterkleinzoon Francis. “U moet me dat niet kwalijk nemen. Normaal ben ik altijd op pad om klanten te bezoeken of meubelen te bekijken. En als ik niet onderweg ben, dan ben ik aan het werk in mijn atelier in Turnhout. Maar nu ...” Hij zucht en haalt zijn schouder op. Eén schouder, want de andere doet het niet meer. Twee weken geleden gleed Francis’ voorwiel tijdens een fietstocht van het fietspad en hij kwam daarbij ietwat ongelukkig ten val.
Hij zucht nog eens. “Mijn schouder is gebroken. Ik kan niks meer doen, alles ligt stil. Ik heb geen personeel, dus het werk blijft allemaal liggen. En dat voor nog minstens vier weken. Heel vervelend, want ik ben van iedereen afhankelijk, moet overal naartoe worden gereden. U overvalt me een beetje met dit interview, eigenlijk staat mijn hoofd er niet naar.”
Dynastie
Hij schuift een uitgave van het heemkundige tijdschrift Het Bezemklokje over de tafel. Daarin zijn vier pagina’s gewijd aan de Goris-dynastie, te beginnen bij het ‘aannemersbedrijf’ van overgrootvader Francis in 1869. “In die tijd werden onder invloed van de romantiek nieuwe kloosterorden gesticht en kwam er door de drang naar het verleden meer belangstelling voor oude of in neostijlen gemaakte meubelen. Mijn overgrootvader zag dat gat in de markt.”
Na zijn dood, namen de drie kinderen van Francis de zaak over. Facturen uit de jaren twintig en dertig die later werden teruggevonden, geven een beeld van het werk dat zij afleverden: het maken van een bibliotheek in wit hout, het restaureren van een eikenhouten piëdestal, een levering van 26 ebbenhouten toppen.
De volgende generatie nam de zaak in 1947 over. Henri ‘Rikske’ Goris had tekenschool gevolgd en was een geschoolde beeldhouwer en meubelmaker. Hij was getrouwd met een Brusselse, Louiza, die een eigen confectiezaak opende in Turnhout. Ze kregen twee kinderen: Jeannine en Francis. “Ik ben van de babyboomgeneratie, geboren in 1957”, vertelt Francis. “En in 1957 is mijn vader ook gestorven, ik was toen drie maanden oud. Hij was hartpatiënt en had een defecte hartklep. Tegenwoordig is dat iets van niks, ze steken er gewoon een mechanische klep in. Maar mijn vader is eraan gestorven.”
Francis’ moeder nam de boel vervolgens over, terwijl ze haar twee kinderen alleen opvoedde. “Het was vrij snel duidelijk dat ik niet de knobbel had om chirurg of zo te worden. Ik heb de vakschool gevolgd in Turnhout en leerde de stiel in het atelier.”
Wapenhandel
De antiekzaak, het atelier én de confectiezaak waren ondertussen gevestigd in de Warandestraat, waar nu het Turnhoutse gerechtsgebouw staat. In 1985 nam Francis de zaak over en kocht de wapenhandel van de familie Van Ravensteyn aan de overkant van de straat. De winkel met atelier daar gingen in 1989 open. “In het begin hield ik de antiekwinkel open en deed ik restauratiewerken. Maar de antiekbranche is sterk veranderd en met de winkel ben ik in 2000 gestopt. Antieke meubelen zijn nog maar 10% waard van wat ze vroeger waard waren. Tegenwoordig doe ik nog enkel restauratie van achttiende-, negentiende- en twintigste-eeuwse meubelen, vooral in hout. Ik ben een ambachtsman, ik werk met mijn handen. Een uitstervend ras, want er zijn er niet veel meer. Ik heb een tijdje nationaal reclame gemaakt via Google-ads, toen belden ze zelfs van aan de zee om te komen kijken naar een kast. Op den duur zat ik meer in de auto dan iets anders.”
Kast van de Mintjens
Gelukkig kunnen de meeste mensen tegenwoordig vlot overweg met de computer, want Francis vraagt altijd om een foto van het meubelstuk dat moet worden gerestaureerd door te mailen. “Vroeger stond ik soms ergens bij mensen thuis voor een ‘antieke’ kast. ‘Ja’, zei ik dan. ‘Da’s een kast van de Mintjens in Westmalle.’ ‘ Een oud stuk’, antwoordde de eigenaar. ‘Twintig jaar oud, gemaakt in de fabriek’, zei ik. Da’s geen antiek, hé!”
Om een meubelstuk te restaureren, hanteert Francis een uurloon. “Daarbovenop komen de verplaatsingskosten, het vervoer, de levering. Gemiddeld zijn mijn klanten tussen de 500 en de 1.500 euro gesteld. Da’s een schappelijke prijs, ik ben zeker niet commercieel ingesteld. Bovendien lever ik vakwerk af. Het is niet dat ik een beetje timmer, er een pot boenwas over smijt en klaar. Alles moet grondig gebeuren.”
Het meeste werk kruipt in meubelstukken met inlegwerk, een soort lappendeken met allemaal verschillende stukjes hoogstaand fineerhout. “Als er daar eentje van loskomt, moet ik alles losmaken, de juiste houtsoort zoeken, alles polieren, een heel tijdrovende job is dat.”
Goede vriend Bob Proost: “Francis heeft een atelier waar hij meubelen restaureert, een interessant, niet-alledaags beroep met veel handenarbeid.”
Reusachtige reuzen
Veel vrije tijd heeft hij niet meer. Maar toch is Francis ook lid van de heemkring van Turnhout en secretaris van de Turnhoutse reuzen. “Ik was vroeger bij de scouts en als wij de reuzen droegen tijdens optochten, kregen wij pintjes of jetons in ruil. Dat moesten wij ons geen twee keer laten zeggen. Zo ben ik bij de reuzen betrokken geraakt. We hebben er vrij veel: twaalf kaartreuzen, omdat Turnhout bekendstaat om zijn speelkaarten, en een dorpsgemeenschap met een pastoor, boertjes, een burgemeester, wel negentien figuren zijn dat.”
Er zijn nog meer reuzen, maar die worden momenteel gerestaureerd. “Niet door mij, nee. Die hebben een rieten geraamte en hoofden in papiermaché. Daar houden anderen zich mee bezig.”