Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Jan Van der Cruysse
Jan Van der Cruysse blikt met verwondering terug op veelgeprezen ‘Bling Bling’-trilogie
Twintig jaar lang kende nieuwsminnend Vlaanderen Jan Van der Cruysse als woordvoerder van onze nationale luchthaven. Tot hij andere horizonten opzocht en het stil werd rond de ingeweken Mortselaar. Maar niet voor lang. In nog geen drie jaar schreef hij zijn Bling Bling-trilogie bij elkaar, die in ruim 1.500 bladzijden het verhaal vertelt van een uiterst ingenieuze diamantroof.
Het laatste deel van je Bling Bling-trilogie ligt intussen in de boekhandel. Opgelucht of toch een tikkeltje verdrietig?
Ik heb er gemengde gevoelens bij. Enerzijds heb ik bereikt wat ik van bij de start van zin was en ben ik daar best tevreden over. Anderzijds is het toch ook een beetje afkicken. Het schrijfproces was een deel van mijn leven geworden. Ik ging met mijn personages en verhaallijnen slapen en stond ermee op. Items uit het nieuws, flarden uit gesprekken, soms zelfs maar een enkel woord: ik probeerde het allemaal te absorberen in de hoop er iets in mijn boeken mee te kunnen doen. Het hielp natuurlijk dat de hele plot al van bij het begin in mijn hoofd zat. Het echte verhaal speelt zich in Bling Bling 2 en Bling Bling 3 af. Bling Bling 1 is eigenlijk niet meer dan een stevig uit de hand gelopen voorwoord. Maar door de enorme bijval die dat eerste boek van bij de start kreeg, bleek dat ik de lat voor mezelf plotseling wel heel hoog had gelegd. Ik wilde met de twee volgende delen absoluut niet afgaan. Dat betekende: nog meer piekeren, nog meer schaven, nog meer schrappen en herschrijven.
Voel je respect bij je collega-schrijvers? Je dook tenslotte uit het niets op en kaapte de voorbije jaren zowat alle belangrijke nominaties en prijzen in thrillerland voor hun neus weg.
Toch wel. Op de jongste Boekenbeurs heb ik heel wat gemeende complimenten mogen ontvangen. Ik word, samen met andere relatieve nieuwkomers als bijvoorbeeld Hilde Vandermeeren of Koen Strobbe, blijkbaar beschouwd als een van de vaandeldragers van een nieuwe generatie thrillerschrijvers, die de oude wacht daarom niet wil vervangen, maar hopelijk wel kan versterken. De Vlaamse thriller ligt duidelijk nog niet op apegapen.
Hoe doe je het in Nederland?
Met Bling Bling 2 sta ik als enige Vlaming op de shortlist voor de Gouden Strop 2018, tot nader order nog altijd de meest prestigieuze prijs die je in ons metier kan winnen. Dat op zich is al heel bemoedigend. Mocht ik begin juni als laureaat uit de bus komen, dan ziet de toekomst er veelbelovend uit. Zeker met de nieuwe manier waarop mensen boeken kopen. Een druk op de knop en de volgende dag ligt het gewenste exemplaar al in je brievenbus of staat het op je leescomputer. Ik ben er wel van overtuigd dat er voor mijn soort thrillers ook in Nederland een publiek is.
Uit je boeken spreekt een grote liefde voor het Indiase subcontinent. Je schuwt evenwel de schaduwkanten niet.
We gaan daar niet onnozel over doen. India is de Bahama’s niet, he. Er is geen enkele plek ter wereld waar er meer indruk- ken op je afkomen dan in Varanasi (het vroegere Benares, red.), het spirituele hart van India. Een onwaarschijnlijk amalgaam van geuren, kleuren en geluiden. In goede en minder goede zin. Als je bijvoorbeeld niet tegen op het water drijvende uitwerpselen kunt, heb je er waarschijnlijk niet veel te zoeken. Maar voor de meerwaardezoeker die op zoek is naar zinnenprikkelende, sensuele ervaringen: één adres. Als er ook maar één lezer na het lezen van Bling Bling Varanasi zou willen bezoeken, zou me dat heel gelukkig maken. Dat meen ik.
Je voert met haast voelbaar genot de meest sadistische op. Een verborgen trekje?
Zulke passages willen we toch allemaal lezen. Ik in de eerste plaats. Wie gaat er over een brave Hendrik lezen, als hij een compleet gestoorde Georgische huurmoordenares in de plaats kan krijgen? Mijn vrouw durft gelukkig nog naast mij te slapen, ook al heeft zij al meermaals gezegd dat ik een uitstekende crimineel zou zijn. Ik spreek dat niet tegen. Al voeg ik er graag onmiddellijk aan toe dat ik daar moreel absoluut niet mee zou kunnen leven en dat ik ook de ballen niet heb om als misdadiger door het leven te gaan. Maar ik denk soms wel dingen die ik beter niet zou denken, dat kan ik niet ontkennen. Ik steek die rare hersenkronkels dan maar in mijn boeken. Waar ik dan ook nog eens voor betaald word (lacht). Een ding is zeker: aan verbeelding zal het me nooit ontbreken.
“Mijn vrouw heeft me al meermaals gezegd dat ik een uitstekende crimineel zou zijn. Ik kan haar geen ongelijk geven.”