Gazet van Antwerpen Stad en Rand

Insecten in stad opvallend kleiner dan op platteland

Minder grote exemplaren kunnen beter tegen hogere temperatuu­r

- HANS OTTEN

De insecten die in Belgische steden voorkomen, zijn gemiddeld 16% kleiner dan hun soortgenot­en op het platteland. Alleen vlinders, motten en sprinkhane­n vormen de uitzonderi­ng op die regel, omdat grotere exemplaren van die soorten zich beter kunnen verplaatse­n tussen de versnipper­de stukjes groen in de stad. Er komen bovendien duidelijk minder insecten in onze steden voor.

Biologen van de Belgische universite­iten UCLouvain, KU Leuven, UGent, UAntwerpen en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwete­nschap (KBIN) onderzocht­en de voorbije vijf jaar op

81 sites in Vlaanderen en Brussel maar liefst 95.000 dieren van 702 verschille­nde soorten, uit tien diergroepe­n.

De opmerkelij­ke resultaten publiceerd­en ze deze week in het gerenommee­rde wetenschap­sblad Nature: de meeste onderzocht­e dieren bleken in de steden

16% kleiner dan in landelijke gebieden.

Alleen motten, vlinders en sprinkhane­n vertoonden een tegengeste­ld patroon: zij waren gemiddeld 14% groter in de stad dan daarbuiten.

“Maar we zagen in de stad ook veel kleinere aantallen insecten”, zegt projectlei­der Hans Van Dyck, professor gedragseco­logie aan UCLouvain en bekend als huisbioloo­g van Van Gils & Gasten.

Hoe komt het dat de meeste dieren in de stad kleiner zijn?

Hans Van Dyck: We keken uitsluiten­d naar insecten en andere ongewervel­den zoals spinnen, waardoor je de conclusies zeker niet zomaar mag veralgemen­en naar alle dieren. Insecten vormen wel de basis voor veel andere dieren, zoals vogels en muizen, maar zelfs mensen. Het aantal muggen dat ons lastigvalt, wordt gecontrole­erd door de hoeveelhei­d spinnen. We hebben gezien dat de meeste groepen in de stad kleiner worden. Als je kijkt naar het soortenspe­ctrum, vallen de grote soorten ertussenui­t. Dat wil zeggen dat van de soorten die je op het platteland aantreft, vooral de kleinere ook in de stad te vinden zijn. De grotere komen niet aan de bak.

Dat soorten kleiner zijn, heeft te maken met het zogenaamde hitte-eilandeffe­ct. De stad is gemiddeld 1 tot 2 graden Celsius warmer dan daarbuiten. Voor vijvertjes kan dat verschil zelfs tot 3 tot 4 graden oplopen. Dat is redelijk spectacula­ir. Dat maakt van de stad voor ons biologen ook een beetje een proeftuin om de effecten van klimaatsve­randering te bekijken. Insecten hebben geen constante temperatuu­rregeling zoals het menselijke lichaam. Het zijn koudbloedi­ge wezens die dihun rect worden beïnvloed door de omgevingst­emperatuur. Wanneer het warmer wordt, is het voor kleinere soorten makkelijke­r om de energiekos­t te verwerken dan de grotere soorten. Dat fenomeen uit zich redelijk sterk. Zo zijn stadsspinn­en tot 20% kleiner dan buiten de stad.

Hoe komt het dat er toch uitzonderi­ngen zijn?

Vlinders, nachtvlind­ers en sprinkhane­n vertonen een omgekeerd patroon. We weten dat voor hen de grootte belangrijk is voor de mobiliteit. De stad is door de versnipper­ing van kleine groen plekjes bij uitstek een moeilijke locatie om je over grote afstanden te verplaatse­n. Hoe groter ze zijn, hoe sterker ze kunnen vliegen. Maar zij zijn dus ook groter dan soortgenot­en buiten de stad. De stad werkt dus als een filter. Sommige soorten komen er beter aan hun trekken dan andere, terwijl de stad ook de kenmerken van soorten verandert.

Welke gevolgen heeft dat?

We zien heel sterk dat er heel lage aantallen van die insecten of andere ongewervel­den zijn. Dat is een tendens die je door een mengelmoes van factoren ook buiten de steden ziet, maar verstedeli­jking heeft daar zeker geen goede invloed op. Die lage aantallen hebben nu al andere effecten. Zo hebben de collega’s van de UAntwerpen aangetoond dat lagere aantallen vlinders en nachtvlind­ers ook minder rupsen betekenen, waardoor de jongen van stadsmezen veel minder voer hebben. Hun overleving­skansen slinken daardoor sterk.

Ziet de toekomst er slecht uit?

Wetenschap­pers zijn geen onheilspre­dikanten, maar het is wel onze taak om de dingen die we vaststelle­n, mee te delen. Laten we daarom nadenken over hoe we onze steden leefbaarde­r voor mens én dier kunnen maken. Dit is een pleidooi voor stadsplann­ers om niet enkel naar mobiliteit, parkeren en woonruimte te kijken, maar samen met biologen te kijken hoe we kwaliteits­vol stadsgroen kunnen opnemen.

Hans Van Dyck Professor gedragseco­logie

“Insecten zijn koudbloedi­ge wezens. De stad is warmer en dat is voor kleinere soorten makkelijke­r te verwerken.”

 ??  ??
 ?? FOTO VERTOMMEN ??
FOTO VERTOMMEN

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium