Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Hobokens rund
Groen was in de Antwerpse binnenstad nog niet zo’n ding in de jaren 70 en 80. Op mijn dagelijkse calvarie naar school kwam ik alleen wat rommelig struikgewas tegen op het Frans Halsplein. En vanuit de refter van Sint-Jan zag je één boom in de ‘tuin’ van het college; meer een woestenij met schraal gras, die we overigens alleen maar mochten betreden wanneer het tijd was voor de jaarlijkse klasfoto.
Natuur was iets voor de zomerkampen met de scouts van ‘de 4’, in exotische oorden als Bütgenbach of Cul-des-Sarts, plaatsen waar we ons alleen met gebarentaal konden uitdrukken. Op dagtochten probeerden we het aantal gestapte kilometers tot een minimum te beperken en overal de kortste weg te nemen. ‘Bunken’, noemden we dat, recht door bossen en velden. Vaak moesten we dan onder een prikkeldraad kruipen en wilde beesten trotseren. Verschrikkelijk. Sinds die keer dat een schaap me met haar kop vol in de rug ramde, nadat ik had geprobeerd op haar rug te gaan zitten – ik was 7 – ben ik op mijn hoede telkens ik een wezen op vier poten ontmoet dat groter is dan de gemiddelde straatkat. In de stad ben je gelukkig veilig voor dat gespuis. Tenminste, dat dacht ik tot ik onlangs voet zette in de Hobokense Polders. Fascinerende wereld voor een stadsjongen. Natuurpunt heeft er een wandeling uitgestippeld van 7,5 kilometer, gesponsord door AS Adventure. Op sommige plekken lijk je zo onheilspellend diep in de jungle te zitten dat je het gevoel hebt dat er elk moment een peloton Vietcong uit de bosjes kan stormen. Kwakende kikkers en honderdduizenden zoemende muggen, meer hoor je niet, tot je op de Scheldedijk komt. Het gedonder van de op de oever slaande golven, veroorzaakt door de passerende waterbus, is verrassend oorverdovend.
We daalden de dijk af en achter een groot uitgevallen struik in een verder redelijk open grasland, stonden we onverwachts oog in oog met een harig, donkerbruin wezen met reusachtige neusgaten. ‘Een ontsnapte grizzlybeer’, was mijn eerste, misschien iets te paniekerige gedachte. Het bleek een koe te zijn, wat voor mij overigens maar een povere geruststelling was. Het Hobokense rund keek een keertje ongeïnteresseerd op en ging dan doodgemoedereerd verder met grazen.
‘Dit is het moment om die absurde angst te overwinnen’, dacht ik. Ik gaf mijn telefoon aan mijn geliefde en ging zo dicht als ik durfde bij de grazende koe staan – een metertje of drie. “Zie dat de kerktoren van Burcht daar in de verte ook mee op de foto staat”, riep ik nog zelfverzekerd, net op het moment dat het beest chargeerde.
Ik heb het overleefd. Ternauwernood.