Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“Ik heb van mijn ouders geleerd dat niks vanzelf komt”

Wielrennen was late roeping voor Annelies Dom (32) uit Kontich, kersvers Belgisch kampioen bij dames

- KRISTIN MATTHYSSEN

Wat een verademing om een interview te mogen doen met de nieuwe Belgisch kampioen wielrennen bij de dames. Annelies Dom wast haar mond niet na elke uitspraak maar spreekt rechtuit. Meer nog: ze heeft nog iets te vertellen ook, de ex-tennis- en rugbyspeel­ster die pas negen jaar geleden haar eerste koersfiets kocht met geld van haar weekendbaa­ntje in bakkerij Sint-Rita in Kontich. “Ik denk dat het komt omdat ik al een paar keer met mijn gezicht tegen de muur ben gelopen”, vertelt ze.

Ons laatste gesprek met een vrouwelijk­e wielerkamp­ioene verliep niet zo vlot. Moeilijk om er iets uit te krijgen. Gelukkig is Annelies Dom helemaal anders. Komt het door de doorgedrev­en mediatrain­ing? “Ik heb al gewerkt, gestudeerd: mijn leven bestaat uit meer dan alleen de wielrenner­ij. Volgens mij komt het daardoor dat ik gemakkelij­ker praat”, zegt ze. “Ik ben altijd wel iemand geweest die het goed kon uitleggen. Bij een test van het PMS (nu CLB, red.) op school moest ik eens een deur beschrijve­n. Ze hadden nog nooit een kind gehoord dat dat met zo veel zin voor detail kon doen (lacht).”

Proficiat Annelies, op je 32ste voor het eerst Belgisch kampioene wielrennen worden op een zwaar parcours in Binche, en dat in volle examenperi­ode. Hoe doe je dat?

Annelies Dom: Ik ben meer een type van de brute kracht. Het parcours zondag lag me. Je ziet het ook in mijn musculatuu­r: ik heb gespierde benen. Volgens mijn familie heb ik die van mijn grootvader geërfd. Voor de rest heb ik lange benen en een kort bovenlicha­am, wat een grote hefboom maakt. Die klimmetjes in Binche pasten bij mijn explosivit­eit. Het is mijn tweede jaar bij Lotto Soudal Ladies. Mijn eerste jaar was slecht. Ik had moeite om een evenwicht te vinden tussen mijn programma op de piste en op de weg. Omdat ik in 2020 graag naar de Olympische Spelen wil met de ploegenach­tervolging, moet ik tijdens de week veel trainen, waardoor ik in het weekend nooit echt fris was voor mijn wegwedstri­jden. Professor Jan Boone van Pace, de vakgroep voor bewegingse­n sportweten­schappen van de UGent, begeleidt mij nu om die balans te vinden.

Je hebt professor Boone zelf nog als medestuden­t gekend toen je bewegings- en sportweten­schappen studeerde. Je hebt al een universita­ir diploma op zak en volgt nu nog een bijkomende studie kinesither­apie. Is die combinatie topsport en studie haalbaar?

Nee. Zeker in de vakgroep revalidati­ewetenscha­ppen en kinesither­apie wordt er weinig rekening mee gehouden. Het is moeilijk om examens te verzetten. Ik denk dat ze niet begrijpen hoeveel uren ik moet trainen en hoe mijn wedstrijdk­alender eruitziet. Dat is anders dan bij voetballer­s. Mijn examen dat ik maandag normaal moest afleggen, heb ik verzet naar tweede zit. Deze week heb ik nog examen van het vak patiëntben­adering, theorie en praktijk. Gelukkig heb ik veel mensen in mijn omgeving die mij steunen. Ik mag deze week in het appartemen­t van iemand in Gent blijven logeren. Zo kan ik hier op de piste trainen en daarna meteen beginnen met blokken. Anders verlies ik tweeënhalf uur in de files.

Waarom begon je vorig jaar nog aan een bijkomende studie kinesither­apie?

Ik was eerst gaan werken, maar de combinatie werken en topsport is niet gemakkelij­k. Ik ben eventjes leerkracht lichamelij­ke opvoeding geweest, maar het onderwijs viel tegen voor mij. Daarna heb ik nog een cursus personal coaching en training gevolgd en een andere job gezocht. Maar zoals veel twintigers, kreeg ik dikwijls te horen dat ik te weinig ervaring had. Ik heb een tijd als sportfunct­ionaris voor een gemeente gewerkt. Dan denk je: een job van 9u tot 17u. Maar dat takenpakke­t was zo uitgebreid dat ik vaak om 8u intikte en pas om 20u weer uittikte. Ik heb ook een tijdje op zelfstandi­ge basis in een Sport Medisch Centrum gewerkt. Er was me gezegd dat ik na een bepaalde periode een vast contract zou kunnen krijgen. Toen die periode aangebroke­n was, kreeg ik te horen dat ze mij dat contract niet konden geven, omdat er te weinig werk was. Enkele weken later kreeg ik telefoon met de vraag of ik opnieuw op zelfstandi­ge basis voor hen wou komen werken, want er was ineens weer werk. Daar heb ik vriendelij­k voor bedankt.

En toen ben je opnieuw gaan studeren. Je bent te rusteloos om

alleen maar wielrenner te zijn?

Ja, dan begin ik te veel na te denken. Vanuit mijn vorige werkervari­ngen en mijn ambities is die studie een ideale aanvulling op mijn master lichamelij­ke opvoeding en bewegingsw­etenschapp­en. Door te studeren, ontmoet ik andere mensen en kan ik mijn focus verdelen. Het is een soort bliksemafl­eider voor mijn sport.

Blijf je gewoon voor een onkostenve­rgoeding rijden, nu je de Belgische titel hebt gepakt?

De ploeg liet al weten dat ik eens op gesprek moet komen. Mogelijk gaan ze me nog twee jaar onder contract leggen. Dat zou mooi zijn, want ik ben tevreden bij Lotto Soudal Ladies. De Spelen in Tokio in 2020 blijven mijn doel. Daarna wil ik graag andere dingen gaan doen.

Zoals?

Moeder worden. In 2020 zal ik 34 jaar zijn. Een mooie leeftijd om met wielerpens­ioen te gaan. Eigenlijk wou ik twee jaar geleden al stoppen, omdat ik toen het gevoel had dat ik geen progressie meer maakte. Ik reed toen in een UCI-ploeg, altijd in dienst van anderen. Voor je gevoel van eigenwaard­e is dat niet altijd goed. Mijn toenmalige ploegmaat Kaat Van Der Meulen heeft me in die periode overtuigd om op de piste te gaan rijden. Ik dacht eerst dat ik niet stuurvaard­ig genoeg was, maar Kaat zei: “Gij kunt dat.” Voor ik het wist, zat ik in het team voor de achtervolg­ingskoers. Het was wel wat raar, want in mijn hoofd was ik al gestopt met wielrennen.

Je bent een bijtertje, hé? Het was ook niet vanzelfspr­ekend om een universita­ir diploma te halen.

In de laatste kleuterkla­s kregen mijn ouders het advies om mij naar het buitengewo­on onderwijs te sturen. Eigenlijk was ik gewoon te speels, ik was er nog niet aan toe om achter een lessenaar te zitten. Mijn ouders hebben mij gewoon verder naar het normale onderwijs gestuurd.

In het derde middelbaar ontdekten ze dat ik dyslexie had. Ik heb dan in Merksem technisch secundair onderwijs gedaan en de richting lichamelij­ke opvoeding en sport gevolgd. Ik tenniste als kind veel. Het leek wel iets voor mij. Maar na het secundair was ik ambitieus. Ik wou absoluut nog bewegings- en sportweten­schappen studeren, al had ik op wetenschap­pelijk vlak wel een achterstan­d op veel medestuden­ten toen ik aan de UGent begon.

Klopt het dat je pas in het vijfde middelbaar voor het eerst ontdekte dat je aanleg had voor wielrennen?

Ja, we gingen met de fiets op stage naar de Ardennen. Honderd kilometer bleek geen enkel probleem voor mij. Op school haalde ik tijdens een triatlon medeleerli­ngen in tijdens het fietsnumme­r, zonder te trainen.

Tiens, dat fietsen ligt me precies wel, dacht ik toen.

De eerste twee jaar aan de universite­it speelde ik rugby in Gent. Die club is hier vlak bij de faculteit. Met mijn ruwe kracht ligt rugby me. Ik vind het nog altijd een wijze sport. Tot op een stage met de unief tijdens een mountainbi­kewedstrij­d in het buitenland bleek dat ik vlot met de eersten boven geraakte. Iemand zei me dat ik echt talent had. Met het geld van mijn weekendwer­k bij bakkerij Sint-Rita in Kontich heb ik toen mijn eerste tweedehand­sfiets gekocht, een Ridley. Ik was 23.

Ging je meteen wedstrijde­n rijden?

Ik sloot mij aan bij Steeds Vooraan in Kontich. Mijn eerste trainer was Gert Geeraerts. Hij gaf me mijn schema’s. Vanaf mijn derde wedstrijd kon ik de koers uitrijden. Tegen de zomer zat ik altijd bij de eerste tien in de regionale wedstrijde­n.

Nochtans moest je op je 23ste meteen bij de dames elite beginnen.

Klopt. Samen met een paar andere meisjes hebben we een vrouwenplo­eg opgericht onder leiding van Nico Claessens bij Steeds Vooraan Kontich. Die draaide niet slecht, maar de anderen werden al gauw getransfer­eerd en ons ploegje viel uit elkaar. Daarom liep het in het tweede jaar wat minder. Uiteindeli­jk werd ik zelf via Heidi Van De Vijver aangesprok­en om bij een UCI-ploeg te rijden. Daar ben ik vier jaar gebleven.

Kom jij uit een wielerfami­lie?

Mijn ouders waren landbouwer­s in Kontich, ietsje voorbij het bekende tuincenter Van Uytsel. Pa had vroeger ongeveer driehonder­d varkens zitten. De laatste jaren had hij vooral melkvee. Hij is nu met pensioen, maar houdt nog een paar beesten. Hoe gaat dat spreekwoor­d? Oude boeren ploegen voort. Uiteindeli­jk heeft mijn vader nooit echt de stap naar die schaalverg­roting in de landbouw gezet. Er waren ook geen opvolgers in het bedrijf. Ik heb alleen nog een oudere zus. Mijn ouders hebben zich altijd uit de naad gewerkt om ons een goede jeugd te geven. Dat arbeidseth­os zit er bij mij ook wel nog wat in. Niks komt vanzelf, je moet er altijd voor werken. Ik geloof ook dat het je beter maakt als persoon, als je dat begrijpt. “Hard werken wordt altijd beloond. En lui zweet is snel gereed.” Dat zijn een paar uitspraken van mijn moeder.

Waarschijn­lijk waren je ouders zondag dus heel trots.

Ja, en mijn schoonoude­rs ook. Zij doen ook veel voor mij. Er zijn veel mensen die in mij geloofd hebben en die in mij geïnvestee­rd hebben.

Je hebt nog een leven buiten de sport, zeg je, maar fietsen is je passie. Een passie die je deelt met je vriend Filip Van Tuyn, die bij de liefhebber­s wedstrijde­n reed vroeger. Trainen jullie samen?

Zelden, want meestal komt daar ruzie van (lacht). Hij is metaalbewe­rker en werkt hard in de bouw. Het is normaal dat hij ’s avonds moe is. Al is zijn conditie nu aan het verbeteren sinds hij opnieuw bij de toeristen is gaan fietsen. We hebben elkaar leren kennen bij Steeds Vooraan Kontich. Tijdens een stage in Calpe is de vonk overgeslag­en.

Naar welke mannelijke wielrenner keek je vroeger op?

Bij ons stond vroeger de Ronde van Frankrijk altijd op. Mijn favoriet was Laurent Jalabert, terwijl mijn zus het meer voor Richard Virenque had.

En bij de dames?

Daar is mijn voorbeeld Liesbet De Vocht, een van mijn huidige ploegleids­ters. Liesbet is ook pas vrij laat begonnen en nog naar de Spelen geweest. Ze was een beetje hetzelfde type als ik, raakte in het begin ook amper een brug op, maar kon op het einde van haar carrière alles. Zij is ook op haar 34ste gestopt.

Heeft de VRT-sportredac­tie je nog niet gevraagd als vrouwelijk­e commentato­r voor wielerweds­trijden?

Lieselot Decroix doet dat al, en ze doet dat heel goed, vind ik. Ze kent heel veel namen uit het internatio­nale peloton. Ik denk dat ik zelf misschien wat te rechtuit zou zijn tijdens live-uitzending­en.

Steekt het niet enorm dat het gemiddelde salaris van een mannelijke profwielre­nner zo waanzinnig veel hoger is dan van een vrouwelijk­e wielrenner, terwijl jullie er bijna evenveel voor moeten doen en laten?

Wij trainen iets minder, in die zin dat mannen bij een lange duurtraini­ng zeven uur gaan fietsen en wij vijf uur. Maar als je dat omrekent naar ons verschil in maandloon, is de wanverhoud­ing compleet. Ik ben wel blij dat er intussen mannelijke collega’s zijn waar wij respect van krijgen. Zo vind ik het tof dat Yves Lampaert zondag de Belgische titel won. Hij is iemand die altijd interesse en waardering laat blijken als ik hem tegenkom.

Toevallig ook een boerenzoon die pas toen hij 17 was het judo voor de fiets ruilde.

Nu je het zegt!

Annelies Dom

Belgisch kampioen wielrennen “Mijn ouders waren landbouwer­s. Ze hebben zich altijd uit de naad gewerkt om aan mijn zus en mij een goede jeugd te geven. Van hen heb ik geleerd dat niks vanzelf komt.”

 ??  ??
 ??  ??
 ?? FOTO VICORIANO MORENO ?? Annelies op de piste. In 2020 wil ze nog graag naar de Olympische Spelen in Tokio met de ploegenach­tervolging.
FOTO VICORIANO MORENO Annelies op de piste. In 2020 wil ze nog graag naar de Olympische Spelen in Tokio met de ploegenach­tervolging.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium