Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Amsterdam Antwerpse heren en hoeren
Gisteren namen we u al mee langs de stegen en grachten van Amsterdam in het spoor van de Antwerpse vluchtelingen van het eind van de zeventiende eeuw. Vandaag zetten we die zoektocht naar de achtergebleven sporen van al die Sinjoren verder.
Het is weinig verwonderlijk dat steeds meer Amsterdammers de buik vol hebben van de eindeloze stroom toeristen die dag in dag uit in een sukkelgangetje door hun straten dokkert. Zelfs op een doorsnee maandagmiddag krioelt het van de curieuze buitenlanders. Velen komen zich vergapen aan het prachtig bewaarde verleden van de stad – Amsterdam heeft dan ook weinig geleden onder oorlogsgeweld. Ze komen af op de moderne architectuur buiten het centrum waarin de Nederlanders vaak voortrekkers zijn geweest. Ze komen af op voetbalclub Ajax en op kunst en cultuur: van Rembrandt en Van Gogh tot De Jeugd van Tegenwoordig en Martin Garrix.
Maar een even grote lokker is het Nederlandse gedoogbeleid voor softdrugs. In de buurt van de Oudezijds Achterburgwal hoef je niet eens een joint te kopen in een van de vele coffeeshops om drie dagen later nog steeds ‘lekker heppie’ in je hangmat te liggen vegeteren. Je ademt er meer weeddampen dan zuurstof.
VOC
In de zeventiende eeuw kwam de rijkdom van Amsterdam nochtans van heel andere kruiden. Vanuit de Oude Hoogstraat, een zijstraat van de Oudezijds Achterburgwal, opereerde de Verenigde Oost-Indische Compagnie, lange tijd het grootste bedrijf ter wereld. Het begon in 1602 met de invoer van specerijen uit Azië, maar later vervoerden de schepen van de VOC elk product dat geld kon opbrengen, tot slaven toe.
Vele ingeweken kooplui uit Antwerpen stonden mee aan de basis van de VOC. Sterker, van de belangrijkste tien aandeelhouders in Amsterdam waren er acht gevlucht uit wat nu België is. Isaac Le Maire, Dierck Van Os en Jacques de Velaer kwamen allemaal uit Antwerpen. Lemaire was wel geboren in Doornik, maar woonde voor hij naar Amsterdam vluchtte lang in de Antwerpse Kaasstraat en trouwde er met Maria Walravens, die 22 kinderen baarde. Hij was de grootste geldschieter bij de start van de VOC, maar kreeg een paar jaar later al ruzie met de rest van het bestuur en begon voor zichzelf met een concurrerende compagnie, de Australische.
Het Oost-Indisch Huis, het hoofdkwartier van de VOC, bestaat nog steeds. Op de zeer drukke Oude Hoogstraat rinkelen boos kijkende Amsterdamse fietsers elke trage toerist uit de weg. Maar achter een poortje wacht een verstilde, waanzinnig mooi bewaarde peperkoeken binnenplaats. Weg van de hectiek op straat verwacht je dat er op elk moment een man met een halskraag en een hoge hoed uit een van de deuren kan verschijnen. Maar vandaag is hier het Duitsland Instituut van de Universiteit Amsterdam gevestigd.
Trip
Een gracht verder, op de Kloveniersburgwal, ligt het Trippenhuis, een van de meest monumentale stadspaleizen van Amsterdam, gebouwd voor de familie Trip, die rijk werd met de wapenhandel. De Trips verkochten wapens aan iedereen, ook aan aartsvijand Spanje. Want zelfs tijdens de Tachtigjarige Oorlog was geld verdienen in Amsterdam nog altijd belangrijker dan religie of politieke bondgenootschappen.
Op het dak van het paleis verwijzen twee schoorstenen in de vorm van kanonslopen naar de stiel van de bewoners. De architect was Justus Vingboons, telg van een roemrijke familie uit Mechelen die na de val van Antwerpen naar Amsterdam was verkast. In het Trippenhuis resideert vandaag de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen, maar tot het eind van de negentiende eeuw was hier het Rijksmuseum en hing hier De Nachtwacht, het beroemdste schilderij van Rembrandt.
Begijnhof
De familie Vingboons, een geslacht van kunstenaars en architecten, pootte overal in Amsterdam iconische gebouwen neer. Zo ook in het Begijnhof, dat te bereiken is via een poortje op het Spui. Na de omwenteling van 1578, of de alteratie zoals ze dat hier noemen, moesten alle katholieke kloosters dicht. Ideaal voor de vele immigranten uit het zuiden die die kloosters inpalmden als woon- en werkruimte, zoals de Antwerpse zijdelakenhandelaars De Flines in het Mariënklooster tussen de straten Rokin en Nes. Vandaag heet het pand Adam & Siam, een restaurant dat zich beroept op Asian Bistro Culture. Maar in tegenstelling tot de nonnen en de paters werden de begijnen met rust gelaten. Meer dan tweehonderd jaar lang bleef het Begijnhof de enige Roomse enclave in de protestantse stad. Hun grote kerk hadden ze wel moeten afstaan aan de presbyterianen, maar ze mochten een eigen kapel
houden, zolang die maar niet als dusdanig opviel. Dus verbouwde Philips Vingboons, die zelf altijd katholiek was gebleven, twee ‘gewone’ huizen tot kapel. Die is nog altijd in dienst.
Het Begijnhof is trouwens een van die zeldzame oases van rust in het centrum. Een deel ervan is zelfs met poortjes afgesloten voor het publiek, zodat de huidige bewoners, alleen oudere vrouwen, niet gestoord worden. Je ziet ze zitten, lezend voor hun deur, en wij staan er op te kijken, zoals naar gorilla’s in de zoo. staat onder andere de imposante, vijf meter hoge Goliath te blinken. Opvallend hoe fel de zeventiende-eeuwse Amsterdamse stadsreus met zijn baard, helm en wapenuitrusting bijna een kopie lijkt van onze, honderd jaar oudere Druon Antigoon, waarvan de kop nog in het MAS te zien is.
In de steeg kun je ook een fascinerende animatievideo zien van hoe Amsterdam groeide in de zeventiende eeuw. Aan de nieuwe grachten rond het middeleeuwse centrum bouwden ook de gefortuneerde immigranten hun monumentale panden, zoals de Antwerpse bankiersfamilie Coymans, die bij de rijkste vijf families van de stad hoorde. Op de Keizersgracht liet ze een stadspaleis bouwen in de schaduw van de Westerkerktoren met de fascinerende blauwgouden keizerskroon op de spits. Tegenwoordig is het Coymanshuis de uitvalsbasis van de Nederlandse afdeling van Amnesty International.
Niet alleen de rijken
Denk nu ook niet dat handelsstad Amsterdam alleen de rijke Antwerpenaars aantrok. De massa werd uitgemaakt door armeluizen, gevlucht voor oorlog en werkloosheid, zoals Cateleyne De Vos uit Hoboken, die in 1591 voor de rechtbank moest verschijnen voor ‘hoerderije’. Maar vluchtelingen als Cateleyne lieten alleen sporen na in rechtbankvonnissen, niet in het straatbeeld, zoals haar welgestelde voormalige stadsgenoten.
Amsterdammers kennen vandaag weinig gêne. Aan gordijnen doen velen van hen niet. Binnenkijken in hun majestatische grachtenpanden is een stiekem pleziertje. Al lukt dat niet in een van de mooiste zeventiendeeeuwse paleizen, het huis Bartolotti, op de Herengracht. Bartolotti, die eigenlijk Willem Van den Heuvel heette, was getrouwd met de Antwerpse Margaretha Thibault. Haar broer Gerard was dan weer een van de invloedrijkste grootmeesters uit de geschiedenis van de schermsport. De Antwerpenaar leerde onder anderen prins Maurits schermen, de zoon en opvolger van Willem van Oranje als stadhouder van de Republiek. Ook zijn buurman Gerbrand Bredero, de beroemde dichter en toneelauteur, volgde les bij Thibault en schreef zelfs een gedicht voor hem. Ze woonden allebei op het Nes, waar nu De Brakke Grond ligt, in een van de vele voormalige kloosters in die straat.
De Brakke Grond promoot in opdracht van de Vlaamse overheid onze theatermakers, muzikanten, schrijvers en kunstenaars in Nederland. En onze culinaire tradities. Het eetcafé van het cultureel centrum met het gezellige terras op het verkeersvrije binnenplein is wellicht de enige plek in Amsterdam waar ze een ‘broodje ge- zond’ een smoske noemen, en waar ze je geen Heineken of Amstel in een colaglas aansmeren als je een pint bestelt.
In deze buurt leefde de geboren en getogen Amsterdammer Bredero dus te midden van de ingeweken Sinjoren. Zijn vriendin Magdalena Stockmans, die hem later hoorns zou zetten, was de dochter van een Antwerpse brouwer. In zijn meesterwerk De
Spaanse Brabander zette hij die Antwerpenaars meesterlijk neer als assertieve, lichtjes hautaine praatjesmakers, Antwerps dialect inbegrepen. Zoals het hoofdpersonage, de Antwerpenaar Jerolimo, zegt tegen zijn Amsterdamse knecht Robbeknol: Een dingen jammert may, dat is dagge soo bot Hollants sprect O de Brabantsche taal die is heerlyck, modest en vol perfeccy So vriendelayck, so galjart, so minject en so vol correccy Damment nie gheseggen en kan. Ick wou om duysent pont Daggese so wel alse kick of als men Peterken verstont.
In de Seefhoek hadden ze het niet beter kunnen uitdrukken.