Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Vanavond dansen we op hun graf
Daar stonden we dan. Dronken van geluk, versuft door het mirakel. Terwijl een regen van bier en Braziliaanse tranen zachtjes over de Dageraadplaats neerdwarrelde, omhelsten we elkaar. Innig, zoals enkel geliefden of voetbalsupporters dat kunnen. Overmand door een alomvattend delirium beseften we het: we hadden onze afspraak met de geschiedenis niet gemist. Zij niet, wij niet, het hele land niet.
En toch, terwijl ik erop werd gewezen dat de rug van m’n T-shirt het feestgedruis niet overleefd had en aan flarden hing, begon een van m’n compagnons al aan vanavond te denken. “Want een match tegen Frankrijk, dat is oorlog van de ergste graad.” En of hij gelijk heeft. Lang waren we het kleintje tegen de reus, maar vanavond delen wij de lakens uit. Vanavond, zo rond de klok van kwart voor 10, worden de kleine Belgen groot(s). Jeremy heet m’n kameraad op oorlogspad. Hij was in 1998, zoals zijn familie dat ieder jaar deed, op vakantie in Frankrijk toen Les Blues het wereldkampioenschap wonnen. We leerden elkaar pas twee jaar later kennen, op de speelplaats van het atheneum van Berchem, alwaar we samen met Mathieu – waarschijnlijk degene die vrijdag uiterst per ongeluk m’n T-shirt in frennen vaneen heeft getrokken – onze eigenste versie van de Drie Musketiers vormden. En ook al was de wonde in 2000 niet langer vers, hij kon uren vertellen over het jeugdtrauma dat hij in ’98 had opgelopen. Hoe de lokale bevolking smalend had gedaan over de Belgen, en hoe ze hun eigen prestaties hadden uitvergroot tot bijna mythische proporties. Les petit Belges, hij heeft het een ganse vakantie moeten aanhoren, terwijl het Franse feestgedruis als een mokerhamer op z’n gemoed insloeg. We kennen elkaar nu al zeventien jaar en als Beëlzebub het ons gunt, dan vieren we vanavond samen met Mathieu de ondergang van het Franse legioen en dansen we de Brabançonne op hun graf.