Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Mijnheer Goots”
“Mijn vriend Patrick Goots spreekt mij altijd aan met ‘mijnheer’ en ik hem bijgevolg dus ook. Dat is zo al bijna twintig jaar onze private joke.”
De volle 23 jaar lang was Paul Bistiaux bij Royal Antwerp FC de bekendste en kleurrijkste clubsecretaris van het land. ‘Brandweerman’, noemde hij het zelf. Voortdurend in de weer om overal kleine en grote branden te blussen op de ontvlambare Bosuil. Maar niet alleen op Antwerp liet hij zich graag gelden, in zijn typische Antwerpse stijl, even fijnzinnig als humoristisch. Van advocaat over plaatsvervangend vrederechter tot voorzitter van de Muziekkapel van de Sint-Pauluskerk: Bistiaux was en is het allemaal. En vanaf dit seizoen, elke zaterdag, ook columnist voor Gazet van Antwerpen.
Ik ken de heer Bolöni niet persoonlijk, maar toch is hij een man naar mijn hart. Ik zag hem op televisie onmiddellijk na de formidabele overwinning van mijn club op Charleroi. De interviewer van dienst vroeg hem of hij ook vond dat “zijn verdedigers goed verdedigd hadden”. “Wablief?”, zei Bolöni, waarop de interviewer zijn vraag herhaalde. Bolöni dacht heel kort na en zei toen met een gestrengheid die vanzelfsprekend klonk: “Ils sont payés pour ça!”
Dat is natuurlijk een waarheid als een koe, maar toch zouden veel trainers het niet durven zeggen. Heel dikwijls wordt er bij matchbesprekingen geëmmerd over de inzet, de strijdlust, de positieve groepsgeest… terwijl er zedig wordt voorbijgegaan aan het belangrijkste aspect: voetbal spelen is een vak, een beroep. Van de stratenmakers wordt verwacht dat ze de tegels recht leggen en zonder putten. Van de schilder verwacht men een plafond zonder strepen. Maar als de betaalde voetballer inzet betoond heeft, als hij gelopen heeft als gek, als hij zijn hoofd voor de bal gelegd heeft, wordt hij speciaal vermeld en in de bloemen gezet. In de pers wordt ook het woord ‘huurling’ gebruikt om spelers aan te duiden die door hun club tijdelijk worden ‘uitgeleend’ aan een andere club. In het juridisch jargon heet dat een tijdelijke terbeschikkingstelling. Club A verhuurt tegen betaling uiteraard de diensten van speler X aan club B. Speler X krijgt van dan af het etiket ‘huurling’ opgeplakt. Het woord heeft een negatieve bijklank. Dat is vreemd, omdat in feite álle spelers zonder enige uitzondering ‘huurlingen’ zijn. Ze verhuren hun diensten aan een club voor een welbepaalde en vooraf afgesproken periode.
Aan de aanwerving van zo’n speler gaan dikwijls dagenlange besprekingen vooraf. Die besprekingen gaan over geld, laat u niks wijsmaken. Daar is ook niets mis mee: de speler heeft te zorgen voor vrouw en kind en ook nog een hypotheek
af te lossen. Hij neemt een werk aan en wil daarvoor zo goed mogelijk betaald worden. Hij is een entertainer met een carrière van maximum twintig jaar. Het moet dus vooruit gaan. Zoals de filmster of de popzanger is ook hij afhankelijk van de volksgunst: het ene jaar moeten ze hem, het andere jaar niet meer.
Hij verhuurt derhalve zijn atletische kwaliteiten om de club in de strijd met haar concurrenten de zege te bezorgen. Het is perfect mogelijk dat hij morgen of volgende week of volgend jaar zijn huidige club zal bekampen als werknemer van een andere club. De moderne speler is een sportieve condottiere. Hij speelt voor wie hem betaalt.
De fans vinden dat niet erg. Zij drukken goede spelers aan de borst. Vanaf het moment dat de speler de kleuren aantrekt, wordt hij ‘één van ons’. Zolang de speler de eer van de club hoog houdt, wordt er over geld of lonen niet gesproken. Als het team wint, is de identificatie totaal: fan, club en speler worden één. Het feit dat de speler voorheen ook andere clubs de overwinning heeft bezorgd doet niet ter zake, evenmin het feit dat hij dat volgend jaar misschien bij weer een andere club zal doen. Vandaag telt en vandaag is hij één van ons. De kunst voor een beroepsspeler bestaat er in om in de geest van het publiek beschouwd te worden als een clubspeler. Sommige spelers beheersen die kunst beter dan anderen.
Het epitoom van deze kunstvorm is mijn vriend Patrick Goots. Hij spreekt mij altijd aan met ‘mijnheer’ en ik hem bijgevolg dus ook en dat is zo al bijna twintig jaar onze private joke.
Hij zal volkomen terecht de voetbalgeschiedenis ingaan voor zijn verwoestend schot, maar voor mij is hij vooral één van de slimste spelers waar ik mee gewerkt heb. En ik bedoel ‘slim’ in positieve zin : altijd de juiste woorden zeggen en de juiste dingen doen op het juiste moment. Altijd rekening houden met het clubbelang. Een heel klare kijk op het spel en op de kwaliteiten van zijn medespelers. Een warme raadgever ook voor jonge spelers. De gasten van Manchester United bij ons waren zot van hem. Toen hij aankwam, sleepte hij een beetje de reputatie van ‘zware jongen’ mee, maar daar viel niks van te merken, integendeel. Ik bewonderde de manier waarop hij zijn schorsingsdagen wegens gele kaarten nauwkeurig kon timen. Maar waarom is precies hij zo bijzonder? Omdat hij slaagde in het realiseren van de perfecte osmose tussen het statuut van beroepsspeler en het lichtend imago van clubspeler.
Dertien clubs heeft hij gehad. Dertien! En uiteraard speelde hij bij al die clubs om den brode, maar dat waren de fans na drie minuten al vergeten. Patrick Goots trekt het clubharnas aan en het past hem als gegoten. Hij hult zich in de clubkleuren en naadloos en onmiddellijk wordt hij ‘één van ons’. Hij doet dat zo perfect dat hij bij al zijn clubs ook na zijn vertrek dat imago behoudt, tot in de eeuwigheid.