Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Netewater met prik
Op zoek naar de bron van de Kleine Nete en zijn zeldzaamste bewoner
Naar andere continenten reizen om jachtluipaarden en tijgers te spotten, is complete geldverspilling als je in de provincie Antwerpen woont. Iedere week gaan we in alle uithoeken van onze streek op zoek naar de bijzonderste creaties van Moeder Natuur. Uw reporter kon het grote geld van National Geographic en Planet Earth weerstaan, waardoor u de verslagen daarvan gewoon hier kunt lezen. Graag gedaan Zit er prik in de Nete? Ja hoor, de beekprik. Een klein, zeldzaam wezentje dat op volwassen leeftijd een nogal vergiftigd geschenk voorgeschoteld krijgt: een wip in ruil voor het vermogen om te eten. Je zou voor minder op de rode lijst terechtkomen. Om het tragische lot van de prik gade te slaan, trok uw reporter op expeditie naar de bron van de machtige Netestroom.
De weg naar waar het Scheldewater vandaan komt, is lang. Via de Rupel, de Beneden-Nete, de Kleine Nete, de Witte Nete en de Zwarte Nete, beland ik op de grens tussen Retie en Dessel uiteindelijk in een van de kleinste vertakkingen van de rivier: de Werbeekse Nete. “Hier verderop, in het bos, borrelt het water zo uit de grond”, deelt een fietsende inboorling me onderweg mee. Ik ben aangekomen in het absolute brongebied. Hier zwemt de beekprik.
“Noem de beekprik geen vis, want dat is hij niet,” doorprikt Gerlinde Van Thuyne (49) van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) meteen mijn enige houvast. “Hij heeft geen schubben, geen vinnen, geen kaken en het grootste deel van zijn leven zelfs geen ogen. Het is een slangachtige rondbeksoort, die zijn mond gebruikt om zich vast te zuigen aan de bodem. Bovendien is onze beekprik ontzettend zeldzaam (zie kaart, red.). Zijn neven de zeeprik en de rivierprik hebben tanden. Ze gebruiken hun mond om zich vast te zuigen op een gastheer en overleven op hun bloed. Het zijn dus parasieten. De rivierprik migreert tussen zoet en zout water en komt meer verspreid over heel Vlaanderen voor. De griezelig ogende zeeprik vinden we enkel in de Zeeschelde en de zee zelf. Onze beekprik heeft dan weer zoet water van de zuiverste kwaliteit nodig, net
daarom zijn ze zo moeilijk te vinden.” Zuiver water
Gerlinde kan het weten. Zij is de verantwoordelijke voor het referentiemeetnet zoetwatervis in Vlaanderen. Al sinds 1994 probeert ze alles wat in onze beken en rivieren zwemt te monitoren en in kaart te brengen. “De jaren 90 waren donkere tijden voor onze waterwegen”, zegt ze. “Open riolen waren het. Ze vormden de snelste weg naar zee om afval af te voeren. In de Leuvensevaart in Mechelen, waar ik woonde, zag het water zwart. Wie erin sprong, stond nadien vol bobbels. We hebben het toen zelf
naar de kloten gedaan en nu moeten we het zelf oplossen. En dat lukt nog ook. In de jaren nadien heb ik de vissen zien terugkeren. Ik durf gerust zeggen dat het dankzij onze bewustwording, waterzuivering en gescheiden riolering weer goed gaat met onze rivieren. De gemeenten Retie en Dessel waren op dat vlak snel mee. De bovenlopen van de Kleine Nete zijn daardoor altijd van goede kwaliteit geweest. De beekprik heeft zuiver water nodig en dat is hier van topniveau. De beekprikken hier zijn eigenlijk een relictpopulatie (prehistorische
diersoort, red.). Ooit hopen we dat ze zich weer over heel Vlaanderen verspreiden. Daarom is het belangrijk dat we barrières wegwerken met vistrappen. De watermolen van Retie is bijvoorbeeld nog zo’n werkpunt.”
Elektrisch vissen
Al sinds het busje met Gerlinde en haar drie man sterke onderzoeksteam bij de Werbeekse Nete arriveerde, spookt er één vraag door mijn hoofd: hoe gaan wij in hemelsnaam een uiterst zeldzaam piertje met kieuwen vangen dat op de bodem van de Nete leeft? Wanneer ik in rubberpak en met rubberhandschoenen in de beek sta, naast de met elektrische schepnetten uitgeruste Isabel Lambeens (36) en Marc De Wit (54), begint het antwoord me langzaam te dagen: we gaan elektrisch vissen. “Vorig jaar gebeurde er in Turkije nog een dodelijk ongeval mee”, roept Gerlinde me toe vanaf de kant. Yves Maes (38) heeft intussen het voltage, de pulsen en de frequentie op de generator en controlebox ingesteld. Klaar… Start! Isabel en Marc drukken gelijktijdig een knop in op hun schepnetten. Vlak voor hen ontstaat een klein elektrisch veld dat de vissen licht verdoofd, zodat ze makkelijk opgeschept kunnen worden. Om beurten deponeren Isabel en Marc hun vangst in de waterkuip die ik in hun zog meesleur.
Er worden schepsels binnengehaald die in een ander gezelschap ‘gewone vis’ en ‘kleine vis’ zouden geheten hebben. Vandaag noemen we hen bij hun echte namen: kleine modderkruiper, blankvoorn, riviergrondel, kleine baars… Ook exoten als de Chinese wolhandkrab en de rivierkreeft belanden in mijn vergaarbak. Voor hen eindigt deze monitoropdracht minder gelukkig. De onderzoekers hebben straks de taak om ze te vernietigen. Het zijn invasieve soorten die de omgeving verstoren.
Voor me ontstaat commotie. Een slangachtig wezen biedt stevig weerwerk aan de scheppende INBO-krijgers. Uiteindelijk is het Isabel die het monster weet boven te halen. “Een paling!”, meldt Gerlinde vanaf de zijkant. “Die hebben we hier nog nooit aan-
Gerlinde Van Thuyne
INBO
‘‘De beekprik heeft zuiver water nodig. En dat is hier van topniveau.”
getroffen. Wist je dat hun bloed giftig is? Wondjes raken er heel makkelijk door geïnfecteerd.”
Ik wil het dier graag eens van dichtbij zien, maar graaiend in de waterbak, merk ik snel dat het spreekwoord ‘zo glad als een aal’ op enige waarheid berust.
Zuigend piertje
De paling mag Gerlinde toevoegen aan de veertien verschillende vissoorten die ze de laatste jaren voor dit deel van de Werbeekse Nete noteerde. Daarbij horen ook drie zogenaamde habitatrichtlijnsoorten: vissen die op Europees niveau beschermd zijn. Het zijn de rivierdonderpad, de kleine modderkruiper en de beekprik. Net die laatste, het doel van mijn expeditie, ontbreekt nog in de vergaarbak. Laat in de namiddag wordt de verlossende vangst dan toch bovengehaald. Zes onvolwassen beekprikken kronkelen in een kommetje voor me. Terwijl de andere vissoorten gemeten en gewogen worden en de exoten hun laatste adem uitblazen, neem ik er eentje op mijn hand. Het beestje wriemelt zich even gemakkelijk voort als in het water. De zeven paar ronde kieuwgaten aan de zijkanten zijn de enige tekenen die verraden dat ik met een waterwezen te maken heb. Het bedreigde blinde piertje ziet er aandoenlijk uit. Gerlinde komt erbij staan.
“We hebben er drie keer zoveel gevonden als vorig jaar op hetzelfde parcours. Een goed teken”, zegt ze. “De volwassen beekprikken hebben in mei gepaard en zijn door het wegvallen van hun spijsverteringsorgaan nu dus zo goed als zeker dood. Tot 3 à 6 jaar zien ze er zoals deze exemplaren uit. Zonder geslachtsorganen, vinnen of ogen dus, maar wel mét een o zo noodzakelijke maag. De kleine slangetjes verplaatsen zich hun hele leven niet verder dan drie kilometer rond deze zone. Hun mond is hun alles. Daarmee tasten ze en filteren ze voedsel uit de zanderige bodem. Zo bereiden ze zich langzaam voor op die ene grote keuze die elk voorjaar gemaakt moet worden: eten of paren.” Het leven kan simpel zijn.