Gazet van Antwerpen Stad en Rand
1 Mountainbike “Wie niet snel is, moet leep zijn”
Ik beken: stiekem droomde ik ervan om beter te doen dan collega Dennis met zijn razendsnelle en peperdure speed pedelec, maar vooraf gaf ik mezelf weinig kans. Dat ik met mijn versleten, twintig jaar oude Merida eerder over de meet zou komen dan motard Kris, zelfs dat hield ik voor onmogelijk. Maar als je geen elektrische turbo of 500cc onder je kont hebt, moet je niet alleen hard trappen, je moet ook leep zijn én een beetje geluk hebben. Dennis heb ik wijsgemaakt dat ik via het Galgenweel naar de fietserstunnel zal rijden, terwijl ik al heb uitgedokterd dat de route via de Blancefloerlaan en de voetgangerstunnel voor mij veel gunstiger is. Korter, minder tegenwind en minder stoplichten. En ook: de oversteek aan de voetgangerstunnel gaat een stuk vlotter dan die aan de Kennedytunnel.
Omdat Dennis zich in de binnenstad aan de snelheidslimiet moet houden, kan hij de opgelopen achterstand niet meer goedmaken. Ik fiets ook echt wel de longen uit mijn lijf tussen Den Bell en het Operaplein. Op het fietspad aan het Stadspark haal ik 29,9 kilometer per uur. Mijn hartslagmeter gaat vervaarlijk in het rood. De hele onderneming had ook geen 2 kilometer langer mogen duren, want in de verte zie ik de spreekwoordelijke man met de hamer al klaarstaan om mij een oplawaai te verkopen.
Als ik over de meet kom, moet ik even gaan liggen om op adem te komen. Dat ik Kris op zijn motor nog net voor de meet kon inhalen, heeft te maken met het feit dat hij zijn motor reglementair moet parkeren en te voet naar het MAS moet, terwijl ik kan blijven gaan tot aan de finish. Uiteraard is het leuk om die twee favorieten te snel af te zijn, maar uiteindelijk is de uitslag niet zo belangrijk. De tijdsverschillen zijn verwaarloosbaar. Mijn conclusie: wie een beetje fit is, heeft in de stad nog het meest aan een sportieve fiets.