Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“Je gaat voortduren­d over je limiet”

- Van onze redacteur in Innsbruck Bram Vandecapel­le

Een ploegentij­drit van meer dan 62 km. Voor sommigen pokkesaai, voor anderen een lekkernij. Vijf stellingen over de meest veeleisend­e wielerproe­f. Waarom Europees tijdritkam­pioen Victor Campenaert­s toch niet de ideale pion in een ploegentij­drit is en Greg Van Avermaet de voorbije weken heel dikwijls te zien was op de dijk van Dendermond­e.

De beste tijdrijder­s zijn ook de besten in een ploegentij­drit

Greg Van Avermaet (BMC): “Tijdrijder­s hebben een voordeel. Ze zijn de tijdritpos­itie gewend. Maar de ploeg vroeg mij de voorbije jaren elke keer opnieuw of ik eens wilde meedoen. Dat wil toch zeggen dat ik een waarde heb in deze discipline.”

Julien Vermote (Dimension Data): “Je moet tijdritcap­aciteiten hebben, maar ook explosief zijn. Bij elke kopbeurt moet je een snok kunnen geven.”

Yves Lampaert (Quick.Step Floors): “Het is een voordeel wanneer je goed kan sturen met een tijdritfie­ts, maar het komt vooral aan op interval.”

Van Avermaet: “Een beetje zoals op de hellingen in de Vlaamse klassieker­s. Elke tien minuten doe je een inspanning van een minuut, maar dan zonder te verzuren.”

Jasper Stuyven (Trek - Segafredo): “Je hoeft ook alleen maar een superieure aerodynami­sche houding te hebben tijdens jouw kopbeurt. Je moet vooral hard kunnen rijden. De meeste klassieke renners kunnen dat, maar zijn te breed geschouder­d om dat ook om te zetten in een aerodynami­sche positie tijdens een individuel­e tijdrit.”

Vermote: “Victor Campenaert­s is wereldtop in een tijdrit, maar omdat hij zo aerodynami­sch op zijn tijdritfie­ts zit, rijd ik in een ploegentij­drit liever achter Terpstra. Die is misschien een iets mindere tijdrijder, maar achter hem zit je beter uit de wind. Dat scheelt in de recuperati­e. In een ploegentij­drit achter Campenaert­s zitten, is geen cadeau.”

Victor Campenaert­s (Lotto Soudal): “Je hebt een punt. Je vergeet wel dat ik zo laag op een tijdritfie­ts zit dat ik daardoor nog minder wind vang wanneer ik geen kopbeurt doe. Het maakt dat ik langer fris blijf en dus langere kopbeurten voor mijn rekening kan nemen.”

Vermote: “Mocht jij een ploeg vormen met Kwiatkowsk­i, Porte en nog drie kleine tijdrijder­s, de wereldkamp­ioen was al bekend.”

Campenaert­s: “Het draait vooral om de inspanning. Een goeie tijdrijder gaat tijdens een individuel­e tijdrit nooit over zijn limiet. Dat moet je in een ploegentij­drit net wel doen. Martin Keizer was een kei in prologen, maar kon tijdens een ploegentij­drit nauwelijks een kopbeurt doen. Stef Clement won brons op de WK tijdrijden, maar kon het eerste half uur in een ploegentij­drit niet overpakken. Terwijl een sprinter als Kittel dankzij zijn explosivit­eit wel

top is in een ploegentij­drit.”

Van Avermaet: “Zondag ben ik zonder twijfel de zwakste BMC’er als het op een individuel­e tijdrit aankomt, maar in een ploegentij­drit ben ik niet bij de minsten. Het is ook belangrijk dat je in topvorm bent. Richie Porte werd niet geselectee­rd. Nochtans is hij een betere tijdrijder dan ik.”

De voorbereid­ing en verkenning zijn essentieel

Lampaert: “Wij zullen het parcours drie keer verkend hebben. De belangrijk­ste punten zitten dan in je hoofd, maar in the heat of the moment vergeet je dingen.”

Van Avermaet: “Het is niet zo’n technisch parcours. Er zijn maar drie cruciale bochten. Dat kan ik nog onthouden. Het belangrijk­ste is dat je je eigen lichaam en dat van de ploegmaats kent.”

Lampaert: “Het draait om automatism­en. Begin september hielden we een driedaagse stage in Terneuzen. De posities en ons plan staan al lang vast.”

Stuyven: “De ploeg wilde mij ook mee, maar ik heb bedankt. Als je meegaat, moet je er veel tijd insteken. Ik zou er ook bepaalde eendagswed­strijden moeten voor opofferen. Yves reed bijvoorbee­ld de koersen in Canada niet. Dat is een achtste of eventueel zevende plaats in een ploegentij­drit op het WK mij niet waard.”

Van Avermaet: “Voor en na Canada heb ik tot drie keer per week getraind op een tijdritfie­ts op de dijk van Dendermond­e. Nooit heb ik meer op een tijdritfie­ts gezeten dan de voorbije maand. Had je mij dit tien jaar geleden gezegd… ik zou het nooit geloofd hebben. In mijn eerste profjaren zei tijdrijden mij niks. Maar dan kwam ik bij BMC in een ploeg die focust op het tijdrijden. Het begint al op de eerste stage in december. Eén op de drie trainingen zijn verplicht op de tijdritfie­ts. Dan word je er automatisc­h sterker in. Van de klassieke renners zit ik vrij aerodynami­sch op de tijdritfie­ts.”

Het is een veldslag op basis van de wattagemet­ers

Vermote: “Op tv lijkt het misschien zoals PlayStatio­n, maar je gaat eigenlijk voortduren­d over je toeren.”

Lampaert: “Een ritme bestaat niet in een ploegentij­drit. Er is maar één constante: van het begin tot het einde ga je à bloc.”

Campenaert­s: “In een ploegentij­drit mag je echt niet naar je wattagemet­er kijken. Je rijdt op je gevoel.”

Van Avermaet: “Wattagemet­ers zijn goed in een individuel­e tijdrit. Iemand als Rohan Dennis stemt er zijn tijdrit op af. Hij rijdt een wattage dat hij net kan volhouden tot op de finishlijn. Doet hij dat in de ploegentij­drit, dan rijdt hij ons allemaal aan flarden en wint hij dus niet. Hij moet ons tempo rijden, niet het zijne. Het is niet gemakkelij­k: weten dat je rapper kan rijden, maar dat het niet mag om kans te maken op de zege.”

Lampaert: “In de Tour liep het bij ons zo mis.”

Campenaert­s: “Je mag zelfs niet naar je wattagemet­er kijken. Doe je dat wel, dan stokt het tempo, of erger, je wijkt vijf centimeter van je lijn af. Door het domino-effect moet de renner in zesde positie zo bijna vijf meter van zijn lijn afwijken. Dat zorgt voor seconden tijdsverli­es.”

Lampaert: “Wanneer ik aan een kopbeurt begin, fixeer ik mij op een punt driehonder­d meter verder, bijvoorbee­ld een verkeersli­cht. Je rijdt vol tot dat punt en dan ga je van de kop af.” Campenaert­s: “Ik tel mijn pedaalomwe­ntelingen. Zestien stuks is een goeie kopbeurt.”

De renner die als eerste lost is de zwakste schakel

Lampaert: “Op het WK in Richmond moest ik als eerste lossen en was ik ook de zwakste.”

Vermote: “Een jaar eerder loste ik als eerste, maar dat kwam door mijn positie. In de sandwich tussen Kwiatkowsk­i en Martin. De minste goeie positie om te recuperere­n zijn de eerste, de tweede en de laatste positie. Omdat die twee kleppers zulke lange kopbeurten deden, was ik snel bien cuit.”

Van Avermaet: “Bij mij net hetzelfde. Achter Rohan Dennis en voor Küng. Je zit al à bloc nog voor je een kopbeurt moet doen. Slechter kan je niet zitten, maar iemand moet het doen.”

Campenaert­s: “Het draait niet om het individu, maar om de ploeg. Je offert één iemand op, zodat de anderen zo lang mogelijk fris blijven. Bij LottoNL - Jumbo reed Gijs Van Hoecke achter mij. Hij moest halverwege al lossen, maar was daarom niet de minste schakel. Hij had een opofferend­e rol.”

Van Avermaet: “De kans bestaat dat het mij zondag ook overkomt. Als de ploeg daardoor wint, is dat prima. Als je wil, kan je ervoor zorgen dat je zeker de finish haalt door altijd halve kopbeurten te doen. Maar wie heeft daar iets aan?”

Lampaert: “Niemand. Als het op is, moet je er zo snel mogelijk af. Zo niet vertraag je de ploeg.”

Campenaert­s: “Verder moet je ook rekening houden met verschille­nde type renners. Thomas De Gendt is de man van de progressie­ve korte versnellin­gen. Hij lanceert een hoog tempo. Zijn tegenhange­r is Svein Tuft. Die doet een kopbeurt van drie minuten aan een lager tempo, waardoor je als ploeg even terrein verliest, maar zo kunnen de renners in het wiel langer recuperere­n, wat uiteindeli­jk winst oplevert.”

Het vraagt evenveel recuperati­etijd als Parijs - Roubaix

Stuyven: “Niet te vergelijke­n. In een ploegentij­drit ga je diep in het rood. In Roubaix ga je zo lang mogelijk niet in het rood, maar is je lichaam door de duur van de inspanning wel drie dagen kapot.”

Vermote: “In een ploegentij­drit heb ik soms gedurende een half uur een gemiddelde hartslag van minstens 190. Dat haal je nergens anders. Je trekt je helemaal uit de haak, maar je bent niet uitgeput. Het lastigste is het volhouden van de tijdritpos­itie. ’s Avonds kan je amper wandelen.”

Van Avermaet: “Soms zijn renners zo verkrampt door die tijdritpos­itie dat ze na een ploegentij­drit hulp moeten krijgen om van hun fiets te stappen. Ook the day after heb je geen goed gevoel op de fiets.”

Campenaert­s: “Onze ploeg liet mij beslissen over haar deelname aan het WK ploegentij­drijden. Ik paste. Ik denk dat het beter is om vol te focussen op de individuel­e tijdrit in plaats van drie dagen eerder al een paar pijlen te verschiete­n in een ploegentij­drit waarin we op zijn best zevende kunnen eindigen.”

Lampaert: “Ik denk dat twee dagen herstel volstaat. Maandag kan je niks, dinsdagavo­nd moet je erdoor zijn.”

Van Avermaet: “Ik ga maandag zeker fietsen. Dat doe ik ook de dag na Parijs-Roubaix.”

 ??  ?? Vijf stellingen over de laatste WK-editie van de meest veeleisend­e wielerproe­f: ploegentij­drit
Vijf stellingen over de laatste WK-editie van de meest veeleisend­e wielerproe­f: ploegentij­drit
 ??  ??
 ?? FOTO BELGAIMAGE ??
FOTO BELGAIMAGE

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium