Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Nobelprijzen
De volle 23 jaar lang was Paul Bistiaux bij Royal Antwerp FC de bekendste en kleurrijkste clubsecretaris van het land. ‘Brandweerman’, noemde hij het zelf. Voortdurend in de weer om overal kleine en grote branden te blussen op de ontvlambare Bosuil. Maar niet alleen op Antwerp liet hij zich graag gelden, in zijn typische Antwerpse stijl, even fijnzinnig als humoristisch. Van advocaat over plaatsvervangend vrederechter tot voorzitter van de Muziekkapel van de Sint-Pauluskerk: Bistiaux was en is het allemaal. En vanaf dit seizoen, elke zaterdag, ook columnist voor Gazet van Antwerpen.
Indien er een Nobelprijs voor Stupiditeit bestond, zou ik die onmiddellijk uitreiken aan de zogenaamde supporters van AA Gent die zondag de persconferentie na de match verstoorden en luidruchtig het ontslag van Michel Louwagie eisten. Ik ken Michel meer dan 25 jaar en heb altijd zijn volharding bewonderd. Hij is met de Gantoise tot aan de poorten van de hel geweest, zat er bijna in maar is er toch uitgeklommen, gestaag, rechtlijnig, jaren aan een stuk, om uiteindelijk te arriveren met een landstitel in een prachtig stadion. Soms is hij een beetje stroef en humorloos, maar toch verdient hij een standbeeld in voetballand en geen beledigingen door een stelletje ongeregeld omdat het nu even met de club wat minder gaat. Daar wou ik een stukje over schrijven, omdat het voor mij persoonlijk zo herkenbaar is. Maar intussen is er in datzelfde voetballand natuurlijk een veel grotere bom ontploft en kan ik moeilijk doen alsof ik dat niet gehoord heb. De makelaars: iedereen die voor of bij een club werkt, krijgt er mee te maken. Heel dikwijls ongevraagd en ongewild ook. Een van mijn eerste ervaringen met dit zeer speciale mensenras dateert uit de vroege jaren negentig. Ik was nog behoorlijk groen, maar dat ging snel over. We hadden in de club een jonge speler die het uitstekend deed bij de beloften en die in aanmerking kwam voor zijn eerste ‘profcontract’, zoals dat heet. Ik nodigde hem uit op kantoor en op het afgesproken uur verscheen hij, vergezeld van pa en ma. Het leek mij volkomen logisch dat deze jonge snaak, minderjarig nog, zich door zijn ouders liet bijstaan bij een voor hem zo belangrijke gebeurtenis. Tot mijn verbazing daagde er enkele ogenblikken later zonder enige afspraak of verwittiging nog iemand op, met name een bekend makelaar. Die zei me dat de ouders van de speler hem gevraagd hadden aanwezig te zijn, bevreesd als ze waren voor de valkuilen en wolfijzers van de professionele voetbalwereld. Hij schoof mee aan tafel en kwam verder niet tussen bij de bespreking van de contractvoorwaarden. Op zeker ogenblik vroeg hij me plots of we het lokaal even konden verlaten. Toen we buiten op de parking stonden, vroeg hij me zonder blikken of blozen een aanzienlijke som geld. Het was nog in franken, en ik zal het nooit vergeten al word ik honderd jaar. In cauda venenum: “als ge mij dat niet betaalt,” zei hij, “dan doe ik hem naar x”, x zijnde een club in de provincie. Dat was mijn ontgroening in de wereld van de makelaars. Om mijn eigen jeugdspeler onder contract te kunnen stellen, moest ik geld geven aan een buitenstaander, die mij bovendien afdreigde dat hij diezelfde jonge speler naar een andere club zou brengen. Volledigheidshalve vermeld ik nog dat wij de makelaar in kwestie niet hebben betaald en dat de speler toch zijn contract bij ons getekend heeft, maar dit terzijde. Het verhaal is echt en geeft een beeld van een rauwe subcultuur die zich sedert jaar en dag als een zwam geënt heeft op de stam van de edele voetbalsport. Wettelijke pogingen om de wereld van makelaars en commissies te reguleren zijn futiel gebleken. Het Vlaams decreet heeft gedurende een tijd de regel van een vaste commissie ingevoerd: de makelaar mocht als commissie aan de club zeven procent van het jaarloon van de speler factureren. Alle andere vergoedingen waren verboden. In de praktijk was deze regel een lachertje: meer dan één makelaar heeft mij letterlijk gezegd dat ik toch wel zou begrijpen “dat hij voor die zeven procent zijn bed niet uitkwam”.
En nu zijn we bij de kern van de zaak: naar aanleiding van het nieuwe schandaal horen we alom de vraag hoe dit toch mogelijk is en hoe het zo ver is kunnen komen. Het antwoord is niet moeilijk. Het bestaat uit drie aspecten. Ten eerste is er de anomalie – waar ik me van in den beginne over verbaasd heb en die ik jaren tevergeefs heb aangeklaagd – dat voetbal de enige sector is waar men zijn bijstandsverlener niet zelf moet betalen. Als u en ik een beroep doen op het advies, de bijstand of de hulp van een professional, weze het een dokter, een advocaat of een accountant, dan is het normaal dat wij die persoon voor zijn diensten uit onze eigen zak betalen. Niet zo in het voetbal: de speler gelast een agent om met de club over zijn contract te onderhandelen, met andere woorden om zo veel mogelijk geld uit de zakken van de club te schrapen. Op het einde van de rit is het niet de speler die de door hem gekozen agent betaalt, maar de club, die naast de financiële eisen van de speler ook nog eens de geldhonger van de makelaar dient te bevredigen. Dat is een inherente fout van het systeem en het begin van alle ellende. Vervolgens is de moderne voetbalsport per definitie grensoverschrijdend. België is ook sportief slechts een stipje op de kaart en de influx van spelers van over heel de wereld is dan ook enorm. Automatisch komt men aldus in contact met andere fiscale en financiële culturen, die niet wakker liggen van Vlaamse decreten. Tenslotte heeft de volledige voetbalwereld boter op zijn hoofd: elke clubbestuurder spreekt schande van de makelaars, hun eisen en handelwijze, maar iedereen doet er een beroep op als het hem uitkomt. Het vermeende eigen clubbelang overstijgt alle bezwaren. De enige remedie tegen de uitwassen van het huidige systeem ligt bij de clubs: zij zouden unaniem kunnen afspreken om geen beroep meer te doen op makelaars en hun zaken onderling rechtstreeks af te handelen. Solidariteit als oplossing dus. Maar wie gelooft dat dàt in België mogelijk is, verdient ook een Nobelprijs: die van de Naïviteit.