Gazet van Antwerpen Stad en Rand
In het spoor van de Antwerpse ambulanciers
In het spoor van de ambulanciers van het Antwerpse Ambuce Rescue-Team
Ambuce kreeg vorige week vrijdag een aangekondigd bezoek van de arbeidsinspectie. De grootste private ambulancedienst van het land trok tegelijk aan de alarmbel voor meer financiële middelen. Uw krant ging mee de ambulance in op interventie.
Of ze een bedrijfspsycholoog hebben bij uw krant? En of we voorbereid zijn op wat komen kan? “U zult maar een kind gereanimeerd zien worden.” Federaal gezondheidsinspecteur Winne Haenen, die haar goedkeuring moet geven over de reportage, windt er – pun intended – geen doekjes om. “De kans dat u tijdens een interventie iets zult zien dat u voor de rest van uw leven meedraagt, is niet onbestaande.” Op de spoeddienst van het Antwerpse Sint-Vincentiusziekenhuis maken ze zich gelukkig al lang niet meer druk. Misschien wel door de relaxruimte met comfortabele sofa en televisie. Het is hier dat ambulanciers Elke Van den Brande (46 en bijna twee jaar vast in dienst) en Roland Rietjens (21 en een maand vast in dienst) wachten tot een alarm afgaat. Het signaal dat iemand in het Antwerpse hen nodig heeft.
Geen uur om te sterven
Elke en Roland draaien een shift van 7u ’s ochtends tot 19u ’s avonds. Vanmorgen was het al meteen raak met twee overlijdens. Een code 20, zoals dat heet in het jargon om eventuele omstanders niet te bruuskeren. Het eerste was dat van de arbeider die omkwam toen een stelling in de Pelikaanstraat instortte. De tweede was een oude man die gevallen was en niet gereanimeerd wilde worden. “Op overlijdens staat geen uur”, zegt Elke. “Je kunt er overdag geen enkele hebben en ’s nachts twee of drie. En omgekeerd: dat je ’s nachts even in de slaapruimte gaat liggen en – ping – ’s ochtends om 7u wakker wordt omdat je naar huis moet.” Maar vandaag is er van rust geen sprake. Een noodoproep stuurt de twee ambulanciers weer naar het Antwerpse Kiel. Daar staat een vrouw op bevallen. En die moet dringend naar een ziekenhuis. “Haar vierde al”, zegt Elke. “Ze gaan daar niet veel moeite hebben om het eruit te krijgen.”
Ouderwetse tuta-tuta
Elke en Roland vertrekken netjes binnen de twee minuten, zoals dat verplicht is. Maar in hun kielzog vertrekt ook een mugambulance. Dat ziet er niet best uit. “De standaardprocedure bij een bevalling”, sust Roland. “Want ook een bevalling kan levensbedreigend worden.”
Op de Jan Van Rijswijcklaan flirt Elke met de honderd kilometer per uur, niet zelden gelardeerd met een “uit mijn weg, meneer” of een “komaan, bomma, hebt ge mij niet gehoord?” Het voorbijrazen van uitwijkende wagens is een hallucinante belevenis voor wie de stad doorkruist volgens de regels. Gelukkig wordt Elke van ver aangekondigd door blauwe zwaailichten en een sirene, en neemt ze geen onnodige risico’s. “De two-tone, de ouderwetse tutatuta, is mijn favoriet”, zegt ze. “Die horen de mensen van ver aankomen. De wieeeuw wieeeuw is saai. Die lijken ze ook minder snel op te merken.”
Kamikaze met regels
Intussen geeft Roland de status van de interventie door aan de dienst 112 met behulp van cijfers. Drie bijvoorbeeld staat voor aankomst ter plaatse. Nummer vijf betekent aankomst in het ziekenhuis. “Zo weten ze op elk moment waarmee we bezig zijn”, zegt Roland. “En natuurlijk ook wanneer we opnieuw beschikbaar zijn voor een volgende oproep.”
Zo’n race naar een patiënt lijkt voor de buitenstaander een kamikazerit, maar er zijn regels. Zo mag Elke niet meer dan dertig kilometer per uur boven de toegelaten maximumsnelheid zitten. En ze mag niet over voet- of fietspaden rijden als het verkeer haar ophoudt. “Het moet veilig blijven”, zegt ze. “Als mensen op een druk kruispunt voor een rood licht niet meteen opzij kunnen, dan begrijp ik dat en geef ik hen tijd. Maar schrijf alsjeblief dat ze op een rotonde gewoon rondjes moeten rijden tot de ambulance een afslag genomen heeft. Anders nemen we misschien dezelfde afslag en zitten we weer vast.”
Roland Rietjens
Ambulancier “De eerste keer een mens is iets anders dan de pop van je opleiding. En als die patiënt het dan niet haalt...”
100 kilometer
De vrouw op het Kiel heeft last van hevige weeën. Haar man vraagt of Elke en Roland haar naar het Middelheimziekenhuis kunnen brengen. Daar is ze bekend. Terwijl de dokter zich achteraan in de ambulance over de vrouw ontfermt, rijdt Elke tegen een opmerkelijk trager tempo naar de Antwerpse kliniek. “Omdat je achteraan in de cabine alles tien keer harder voelt. En da’s pijnlijk met die weeën.” De temperatuur gaat wel de hoogte in. “Bij een bevallig moet de wagen altijd warm zijn. Ik heb het al meegemaakt dat het kind in de ambulance geboren werd. ” Elke, dochter van een beroepsmilitair, heeft ook al bekenden moeten ophalen. “Een vriendin die iets voorgehad heeft. En
vrienden in het nachtleven. Maar dat stoort me niet. Antwerpen is een dorp. Vroeg of laat kom je dat tegen.”
“Net om die reden heb ik ervoor gekozen om ver van mijn woonplaats Hamont-Achel te werken”, zegt Roland. “In Limburg rijden minder ambulances. De kans dat je vroeg of laat met iemand bekend te maken krijgt, is heel erg groot. Ik zou de vader van een kameraad niet willen ophalen. Of iemand die nog dichter staat. Ik moet elke dag 100 kilometer rijden naar mijn standplaats, maar dat heb ik ervoor over.”
Blijven praten
Elke en Roland leveren de vrouw zonder problemen af. Het is een routineklus die twee minuten later, als Roland het nummer zes doorgeeft om te melden dat ze weer beschikbaar zijn, alweer vergeten is. “Maar sommige interventies blijven langer hangen”, geeft Elke toe. “Vorig jaar moest ik naar een fietser in de Lange Dijkstraat die was aangereden door een vrachtwagen. Hij heeft het uiteindelijk niet gehaald. Ik heb daar lang mee gezeten. Omdat het een jong iemand was die nog een heel leven voor zich had. Dan moet je daarover praten met je collega’s. Weken aan een stuk. En hoe korter je dat verhaal vertelt, hoe meer je het een plaats hebt gegeven.”
Roland is nog maar een maand in dienst. Daarvoor deed hij stage in Hoboken. “Op mijn allereerste interventie daar moest ik meteen reanimeren. Een oude man, dat wel. Maar de allereerste keer een mens is iets anders dan de pop van je opleiding. En als dan die patiënt het niet haalt... dat blijft je bij. Zeker omdat ik tijdens diezelfde eerste shift ook nog een zelfmoordpoging had. Met de dochter die het zichzelf heel hard verweet dat ze niet sneller naar de moeder was gaan kijken.” “Het contact met de overlevenden van een slachtoffer is soms zwaarder dan het overlijden van een persoon”, pikt Elke in. “Een meisje van 12 dat elke maandag bij de oma gaat eten, met de huissleutel binnenkomt en de oma dood in de keuken ziet liggen... Dat is vreselijk voor dat kind.”
De grote angst
Weer in de relaxruimte van het Sint-Vincentiusziekenhuis zijn Elke en Roland openhartig over datgene waarvoor ze liever niet uitrukken: een kind in nood. “Collega’s hebben het al voorgehad, maar ikzelf heb nog geen kind moeten reanimeren. Ik hoop ook dat het niet voorvalt”, zegt Elke. “Het is altijd hout vasthouden als je naar zo’n oproep rijdt”, zegt Roland. “Als je een huis binnenkomt en je hoort het kind nog huilen, dan zijn we gerust. Een huilend kind, dat ademt, dat leeft. Maar als je de deur opent en je hoort niets, dan denk ik dat je wel slikt.”
Toch denken beide ambulanciers er niet aan om te stoppen, mocht die grote angst op een ongelukkige dag bittere waarheid worden. “Het zorgzame heeft altijd in me gezeten”, zegt Roland. “Op mijn zestiende was ik vrijwilliger bij het Rode Kruis. Maar ik heb ook twee jaar als elektricien in de bouw gewerkt. Toen ik daar stopte om ambulancier te worden, zeiden ze allemaal: ja, Roland, dat is helemaal iets voor jou. Ga ervoor.”
“Ik heb vijftien jaar in de mode gestaan”, zegt Elke. “Ik deed de facturatie bij Dries Van Noten en werd goed betaald. Maar opeens had ik het gehad. Ik heb een sabbatjaar genomen tot een ambulance voorbijreed en mijn zus zei: Elke, zou dat niets voor u zijn? En ik ben begonnen aan de cursus. Ik verdien nu een pak minder, maar ik ben wel gelukkig. Ik kan mensen helpen.”
Elke Van den Brande
Ambulancier “Ik verdien een pak minder dan vroeger, maar ik ben wel gelukkig. Ik kan mensen helpen.”