Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Flamboyante Britse ontwerper krijgt de documentaire die hij verdient
MCQUEEN TEM DI 13/11 TE ZIEN IN UGC EN CARTOON’S
Niemand kan beweren dat Alexander McQueen zijn talent verkwanseld heeft. Acht jaar na zijn zelfgekozen dood herleeft het enfant terrible van de haute couture in de verbluffende documentaire McQueen.
Provoceren was nooit een doel op zich, maar modeontwerper Alexander McQueen (1969-2010) deed het wel. Met shows als The Highland Rape en broeken die zo laag afgesneden waren – zogenaamde bumsters – dat je naast de bilnaad ook kon zien of het tapijt wel met de gordijnen matchte. Een voorliefde voor haute couture is geen vereiste om in katzwijm te vallen voor deze knappe documentaire. Het beeld dat McQueen schetst van de Britse ontwerper die vanaf midden jaren 90 de modewereld op zijn kop zette, is ronduit opwindend. Met zijn vijf meest spraakmakende shows als kapstok, werpt het regisseursduo Ian Bonhôte en Peter Ettedgui een licht op wie deze hongerige rebel was. Een meer passende aanpak bestaat niet, want met deze events liet de ontwerper in zijn ziel kijken.
“Veel mensen beweren dat ze Alexander McQueen hebben ontdekt, maar talent ontdek je niet. Het is er al.” Aan het woord komen familieleden en naaste medewerkers die vrienden waren in die tot de verbeelding sprekende jaren. Aan smakelijke anekdotes ontbreekt het niet. Barokke visuals en opzwepende symfonieën maken deze bevlogen documentaire helemaal af.
“Ik wil alles leren. Geef me alles.” Als late tiener liet McQueen al snel een gretigheid zien die bewondering wekt en tegelijk ontnuchtert. Als zijn succes achteraf vanzelfsprekend lijkt, dan spreekt dat in de eerste plaats voor zijn talent. Het was ook een kwestie van zich de vraag te blijven stellen: hoe kan ik beter worden in wat ik doe? Voor de telg uit een gezin van zes uit Stratford, een arbeidersbuurt in het oosten van Londen, lag de wereld van de haute couture nochtans nooit voor de hand. Zijn vader was taxichauffeur, zijn moeder lerares. Hij was geen held op de schoolbanken en toen hij eraf was, wist hij niet wat gedaan. Uit verveling tekende hij al langer kledingontwerpen.
“Klop op deuren”
Zijn moeder zag op tv hoe de kleermakers van Savile Row in het Londense Mayfair moeite hadden om leerjongens te vinden. “Ga erheen, klop op deuren. Ze kunnen alleen maar ja of nee zeggen.” In die tijd ging McQueen slonzig gekleed en had hij zijn looks niet mee – zijn buikje stond bol, zijn gezicht pafferig, zijn tanden te ver naar voren. Maar McQueen kon er aan de slag. Simpel: hij sprak onbevangen en met een vuur dat ook later deuren bleef openen.
Er was veel dat hij eerst niet begreep, zoals het hele idee van visuele research en historische verwijzingen. Hoe kwam je er in godsnaam bij om een show op te hangen aan de verjaardag van de maanlanding? Maar al snel werd dat een troef. “Hij herinterpreteerde dingen op zijn manier. Zijn blik was niet gefilterd, zoals bij zovelen met een klassieke achtergrond.” McQueens eerste shows waren ronduit sensationeel. Sommigen stormden naar buiten, anderen schreven nijdige reviews. “Alles wat voordien was gebeurd, verbleekte erbij”, klinkt het nu. Zelf stelde hij ondubbelzinnig: “Een modeshow is geen zondagslunch. Je moet na afloop minstens walging of een opgetogen gevoel ervaren. Anders heb ik mijn job niet goed gedaan.”
Maar choqueren deed hij nooit gratuit. Met bijvoorbeeld die befaamde bumster herijkte McQueen de proportie van het lichaam, hij maakte de torso langer. “Als je dan een leuk stel billen En soms mocht mode ook gewoon draagbaar zijn, zoals in deze ready to wearcollectie uit 2016. kan tonen, is dat natuurlijk een mooie extra.”
McQueen creëerde zijn eerste collecties uitsluitend voor die shows. Ze vielen ook vaak niet te reproduceren. In jurken van plasticfolie en tape stuurde hij modellen de catwalk op. Zo kon hij met 500 pond tot dertig kledingstukken maken. Dat moest wel, want hij bekostigde het in die tijd allemaal met een werkloosheidsuitkering. Toen de BBC hem interviewde voor 12 miljoen kijkers, mochten ze hem enkel filmen vanop de rug. Hij kon niet het risico lopen dat de geldkraan dichtging.
Het Parijse modehuis Givenchy zou hem later contacteren. Om een handtas te ontwerpen, zo begreep hij eerst. Dat bleek niet het geval: ze zagen in de toen 26-jarige Brit de creatief directeur die John Galliano moest opvolgen. McQueen sprak geen Frans, zij geen Engels. Maar hij kon het geld goed gebruiken voor de opstart van zijn eigen label.
Amper zes jaar later gooide Gucci de deuren voor hem open. Het Italiaanse merk investeerde ruim 50 miljoen pond in zijn bedrijf en richtte tien McQueen-winkels in.
De modewereld slokte de ontwerper op en verbond zoveel gewicht aan zijn naam dat hij er langzaam onder bezweek. De combinatie met drugs maakte van hem een ander mens, misnoegd en wantrouwig. Uiteindelijk was de kwajongen dood lang voordat hij er op zijn veertigste zelf een einde aan maakte, op de vooravond van de begrafenis van zijn moeder.
Van bij het begin weet je als kijker dat McQueen een noodlottige kroniek is. Dat houdt je met twee voeten op de grond, hoezeer zijn geestdrift en genie je de adem ook benemen. Maar een portret om te koesteren is dit niettemin.