Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Lopersknik voor dag en dauw
We waren zowat de motorrijders van de Antwerpse parken, de buschauffeurs van de Finse pistes of de truckers van de bospaadjes. Of we elkaar nu kenden of niet, dat maakte niet uit. Kruisten we elkaar dan groetten we elkaar, ongeacht leeftijd, tempo of oriëntatie in het spectrum van fluorescerende outfits. Een knikje - de zogenaamde ‘lopersknik’, een glimlach of zelfs een occasioneel opgestoken vinger (niet de middelste) of hand (geen vuist), echt veel moest het niet zijn. Ik zag het als een teken van herkenning of erkenning tussen gelijkgestemden, een aanmoediging aan een onbekende of gewoon een grimas tijdens het joggen. Misschien ligt het aan mij of heb ik gewoon pech met ‘mijn park’ maar het lijkt erop dat de subtiele begroeting langzaam maar zeker terrein verliest, terrein dat meedogenloos ingepikt wordt door de koele staar, de gefocuste blik op oneindig en de alle mogelijke contact mijdende ogen. Ik vind dat jammer. Niet onoverkomelijk en al zeker niet om een scene of over te maken, dat zeker niet. Maar wel jammer. Want die begroeting tijdens een veel te koude of regenachtige herfstochtend, die blik van verstandhouding op een zomerdag die zich aankondigt als broeierig warm of dat knikje in een door de bevroren ochtenddauw tot wit getransformeerd park gaven mij altijd het gevoel niet de enige malloot te zijn die ‘voor dag en dauw’ (zo vroeg beginnen wij nu ook weer niet te werken) de elementen en/in het Rivierenhof trotseerde.
Wil dat zeggen dat niemand nog groet? Nee, absoluut niet. Er zijn nog lopers die wel knikken en wandelaars - minder gehaast en minder bezeten door hun tijd? - doen er vaak zelfs een glimlach en een “goedemorgen” bij. Maar laat dit toch maar een kleine oproep zijn voor een even klein gebaar. Mij herkent u aan het roodaangelopen gezicht.
nen hoop trammelant