Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“Tatoeages? Een Verder gingen wij niet” permanent,

-

“Is Jelle Vossen met 124 goals in de Belgische eerste klasse de beste schutter ooit die nog actief is? Doelpunten maken, dat is een gave waarmee je geboren bent. Als je soms ziet hoe spitsen positie kiezen, gaan ze nooit veel goals maken. En dat is vaak een fractie van een seconde. Er werd vaak gezegd dat ik niet op de goede plaats stond. Flauwekul. Ik kwam er altijd.”

“Lukaku is een schitteren­de spits, maar je ziet nog altijd aan details dat er in de jeugd te weinig aan de basis met hem is gewerkt, dat hij te veel kon teren op zijn snelheid en kracht. Anders had hij nu misschien wel tot de wereldtop behoord.”

“Wat de Belgische competitie betreft: in onze generatie hadden wij buitenland­se toppers à la Laszlo Fazekas, Kenneth Brylle, Preben Larsen, Wlodek Lubanski. Door de macht van het geld zitten we vandaag met buitenland­ers die al niet meer tweederang­s, maar derderangs zijn. Het bewijs? Wie hier naam en faam maakt, trekt naar het buitenland, maar zelden breken ze daar nog door. Neem nu Ivan Santini. In het begin van het seizoen denk je: die gaat er een pak maken. En plots stopt dat. Waarom? Niet omdat de aanvoer verandert. Het is gewoon geen spits die ooit heel veel goals gemaakt heeft. Het lukt wel even, maar de regelmaat ontbreekt.”

“Als je dat instinct hebt, dan is die regelmaat er wel. Jelle Vossen maakt zijn goals, maar als je geen regelmaat hebt, dan kom je onvermijde­lijk vroeg of laat op de bank terecht. Of een Mbaye Leye: die speelt toch ook al tien jaar hier? Dan is 115 goals in eerste

klasse toch heel weinig ? Perbet? Geen slechte, maar ontbreekt toch iets aan.” Of er

“Nooit heb ik een spelersmak­elaar gehad. Ze belden gewoon naar mij. Bob Quisenaert­s, voorzitter van Lierse, kwam bij mijn ouders in Ramsel om de transfer naar Lier te bespreken. Alois De Rijcker, de man van Lokeren, bood meer, maar ik mocht nog niet met de auto rijden. Mede daarom werd het Lierse.”

“Spelersmak­elaars belden me wel. Toen ik 1981 Europees topschutte­r werd, stond de telefoon roodgloeie­nd. Makelaars die spraken over Juventus, Bayern München, enorme bedragen, een huis met zwembad. Ik was dat op den duur helemaal moe, maar ze bleven maar bellen. Mijn ouders – vader was melkboer, moeder had een groentewin­kel – kregen er zelfs aan de lijn die ze niet begrepen. Wij spraken thuis geen andere talen, hè.”

“Uiteindeli­jk tekende ik voor Anderlecht. Ook die onderhande­lingen deed ik alleen. Constant Vanden Stock, Michel Verschuere­n en ik: met drie in een achterkame­rtje van een restaurant in Brussel. De duurste transfer ooit – 62 miljoen frank

– was ik. Alleen bij mijn transfer naar Lille kreeg ik hulp van een vriend die het Frans machtig was. Gratis.”

“Vandaag heerst de gemakzucht. Spelers hoeven niets te doen. Aan hun makelaar zeggen ze:

Terwijl je van een onderhande­ling slimmer wordt én een band kweekt met een voorzitter of sportief directeur. Nu zien sommigen een voorzitter pas als ze tekenen. Wellicht heb ik er daardoor niet het uiter-

miljoen euro, red.)

maar, ik hoor het wel.

(1,54

Doe

jij

ste uitgehaald, maar daar ga niet over klagen.”

permanent,

ik

“Ik herinner me een training onder Janos Bedl. Die liep voorop tijdens de opwarming. Er hing zo’n dichte mist dat we op een bepaald moment stiekem het veld af liepen en de kleedkamer ingingen. Het duurde nog een halve ronde eer hij dat begrepen had. Die was niet kwaad.”

“Is dat nu nog mogelijk? Destijds leek alles alleszins gemoedelij­ker, normaler. Wij droegen geen koptelefoo­ns, hadden geen tatoeages. Een dat was zowat het enige. Daar werd ook geen aandacht aan geschonken, ook niet door de media. Mijn eerste auto, ten tijde van Lierse, was een blauwe Toyota Celica. Bij Anderlecht had ik al een witte Mercedes 240, een tank. Maar mannen als Vercautere­n en Lozano hadden een Porsche.”

“En als ik scoorde? Ik heb meer dan tweehonder­d keer mijn armen in de lucht gestoken. Of even gesprongen. Tegen Argentinië in 1982 viel ik op mijn knieën. Voor hetzelfde geld lag ik in drie stukken, zoals ze op mij kwamen gevlogen. Had ik dat geweten, ik zou het niet gedaan hebben. Weet je, toen ik telefoon kreeg dat ik de Gouden Schoen had gewonnen, moest ik naar Brussel om die prijs te krijgen. Maar er lag een dik pak sneeuw. Tegen 25 kilometer per uur tufte ik naar Brussel. Toen ik daar arriveerde, waren alle journalist­en weg. Alleen Guy Thys was er nog, die de prijs uitreikte. Een halfuur later ging ik weer naar huis.”

(lacht)

“Als ik de deur dichtdoe, ben ik binnen, ja. Maar na mijn carrière? Neen. Ik heb toen redelijk mijn kost verdiend, maar dat betekende niets in vergelijki­ng met nu. Ik heb nooit gekozen voor het geld. Je weet, Barcelona had ooit interesse. Pas later realiseerd­e ik me dat ik dat had moeten doen. Dat is het enige in mijn carrière waar ik een beetje spijt van heb. Niet dat ik daar zeker geslaagd zou zijn, maar dan had ik het wel meegemaakt. En na Barcelona kan je nog elders terecht.”

“Nu hoef je niet eens tien jaar meer te spelen om binnen te zijn. Ik vind, je moet niet kijken naar de spelers. Als ze jou morgen

(lacht)

vies

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium