Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Dag knappe man
Er staat hier op mijn bureau al een paar weken een knappe man naar me te glunderen. Geen stalker, wel een oude portretfoto die ik op een rommelmarkt heb opgesnord. Met zijn bijna zwoele glimlach, guitige ogen en een, dankzij een flinke dosis brillantine, getemde haardos lijkt hij een beetje op een filmster. Maar dat is mijn mysterieuze vriend niet, want hij draagt een legeruniform. De handtekening onderaan kan ik niet goed lezen, maar zijn voornaam is vermoedelijk Jean. De foto werd in 1947, na de Tweede Wereldoorlog, genomen en ingekaderd door Huis J. Janssens
in de Statiestraat in Berchem. En daar loopt het spoor dood – tenzij een lezer de man op de foto zou herkennen, maar die kans is natuurlijk veeleer klein. Een mens kan zich afvragen waarom iemand een antieke foto van een volstrekt onbekend manspersoon koopt. Zoals ondergetekende bijvoorbeeld. Ik heb daar eigenlijk best een goede reden voor bedacht. Op Antwerpse rommelmarkten vind je namelijk heel wat oude foto’s van overleden of op zijn minst inmiddels behoorlijk bejaarde mensen. Hoe komen ze daar terecht? Hoe zijn ze van een gekoesterd object herleid tot een item in de één-eurobak? En vooral: wie zijn die mensen en wat is hun relatie met diegene die de foto verkoopt? Of had die laatste geen flauw idee van wat hij op een stoffige zolder heeft gevonden?
Was mijn knappe man een jeugdliefde van een meisje in Berchem? Of heeft een trotse mama haar zoon misschien als milicien laten inkaderen? Het is het soort vragen dat je bij elke rommelmarktfoto kan stellen en waarschijnlijk nooit beantwoord zult zien. Allemaal kleine brokjes verloren Antwerpse geschiedenis, Flarden uit persoonlijke verhalen die nooit werden neergeschreven.
Maar maak je geen zorgen, Jean. Je hebt een nieuwe thuis gevonden. En je aanstekelijke glimlach maakt me elke dag opnieuw goedgezind. Het is jammer dat ik waarschijnlijk nooit zal weten wie je bent, maar misschien wil ik dat ook niet. Ik ben allang blij dat mijn mysterieuze soldaat niet op de Hooge Maey is beland en me, telkens ik hem aankijk, een knipoogje lijkt te geven. “Het is in orde, jongen. Alles is vergankelijk, maar morgen is er weer een nieuwe dag.”
(voor alle spiegel- en glaswerken)