Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Gekortwiekt
Gisteren ben ik naar de kapper gegaan. Voor u lijkt dat misschien niks bijzonders, maar voor mij is dat telkens een grote stap die ik met tegenzin zet. Ik stel het altijd zo lang mogelijk uit, tot mijn echtgenote uiteindelijk – doorgaans op het moment dat mijn hoofd eruitziet als dat van een blonde Chewbacca – stiekem een afspraak maakt en me zo voor een voldongen feit stelt. Maar waarom ga ik niet graag naar de coiffeur? Alvast niet omdat ik gehecht ben aan mijn weelderige lokken (lees: sluik haar waar desondanks constant koppige klitten in opduiken) of omdat ik vind dat de hippie-look een comeback verdient en ik daar een belangrijke rol in kan spelen. Het kapsalon in de Kasteelpleinstraat waar ik, weliswaar met zo ruim mogelijke tussenposes, vaste klant ben is ook niet het probleem. De fijne mensen aldaar weten dat de obligate uitwisseling van levensverhalen, vakantieplannen en roddels tussen klant en kapper niet aan mij is besteed; ik word dan ook geknipt door een jongmens dat alleen maar vraagt wat er moet gebeuren. Mijn antwoord is “korter”, meteen gevolgd door een “maar niet té kort” van mijn eega. Die vergezelt me namelijk altijd om zeker te zijn dat ik ook echt ga en achteraf niet thuiskom met een “Sorry, ze waren gesloten wegens een uitbraak van de builenpest.”
Volgens mij is het een jeugdtrauma. Als kleine gast werd ik gekortwiekt door een kapper in de Emiel Banningstraat. De tarieven waren zeer bescheiden (120 Belgische frank voor een knipbeurt), maar helaas waren zijn talenten dat ook. De man was al op gezegende leeftijd en hield, zo merkte ik telkens wanneer hij in mijn gezicht ademde terwijl hij mijn frontje bijwerkte, van een druppeltje. Dat zorgde regelmatig voor een bloederige oorlel, maar achteraf kreeg ik een snoepje om de pijn te verzachten. Dat mijn haardos eruitzag als een aangeharkte hamsterkooi, was bijzaak.
Even doorspoelen naar de jaren 90. Toen was lang en mager zijn trendy en drie keer raden wat ik was. Als zodanig werd ik aangesproken door een kapper uit Duffel die samen met een paar collega’s een keten van kapsalons wilde oprichten (en met succes: ze zijn nu over heel België verspreid en hebben zelfs een filiaal in Texas). Voor hun eerste campagne hadden ze modellen nodig en of ik geïnteresseerd was? Nadat de man had gezegd hoeveel geld ik daarvoor zou krijgen, was ik dat zeker en vast. Maar u voelt hem al komen…
Daar in Duffel heb ik herhaaldelijk urenlang in een kappersstoel gezeten, terwijl ze met verontrustend enthousiasme allerlei vreemde dingen met mijn haar deden, inclusief een heleboel zilverpapier, haarverf en vooral het soort chemicaliën dat volgens de Conventie van Genève niet als wapen mag worden gebruikt. Zeggen dat mijn hoofdhuid dagen later nog steeds een tikje branderig aanvoelde is een understatement. Achteraf moest ik nog figureren in een modeshow (waar we ontdekten dat een gechoreografeerd dansje placeren niet mijn grote talent is) en in een videoclip met een oude fabriek in Willebroek als decor. Oh ja: ik speelde in dat filmpje een alien met een lasergeweer en een beperkt kledingbudget.
Niet lang daarna heb ik een tondeuse gekocht.