Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Willy Willy
Twee maanden geleden stelde Willy Willy zijn nieuwe soloplaat voor in Sint-Niklaas. Er was veel volk komen opdagen. Arno was er. Lange Polle van Triggerfinger. Jan Hautekiet, ook. Heel wat mensen uit de muziekindustrie die ik de laatste jaren nog maar zelden op concerten had gezien. Allemaal wilden ze dit concert voor geen geld missen. Niet alleen omdat Willy met Vampire with a Tan net zijn beste werk had afgeleverd. Nee, we waren allemaal afgezakt naar De Casino om hem te komen bedanken voor een leven vol muziek. Het was nu of nooit, want we wisten allemaal dat Willy niet lang meer te gaan had. De laffe kanker had hem in een houdgreep, maar hij leek niet zinnens om in een hoekje op zijn einde te zitten wachten.
Die avond schitterde Willy Willy als een echte rockster. Zeker, de ziekte had hem zo verzwakt dat hij tussendoor even van het podium moest. Maar áls hij speelde, voelde je de magie in de vingers. Die avond was er alleen liefde. Liefde van zijn band, die hem ondersteunde. Liefde van het publiek, dat hem op handen droeg. Liefde van Guy Swinnen, zijn soulmate bij The Scabs, die zich als een soort master of ceremony over het optreden ontfermde, en inviel als het nodig was. Liefde van Michèle ook, de vrouw over wie hij altijd zei dat ze hem uit de goot had gered. Willy zag er gelukkig uit, zoals altijd wanneer hij muziek mocht maken. Na afloop van de show gaf ik hem een knuffel. Hij was nooit een dikke geweest, maar nu voelde ik een fragiel lichaam. Dat Willy achteraf toch nog een half uur wilde gaan signeren, zegt veel over zijn toewijding. Als tiener al behoorden The Scabs tot mijn favoriete groepen. Het waren jongens van bij ons, maar ze koppelden de cool van The Clash aan die van de Rolling Stones. Ze deden een jongen als ik dromen van een leven in de rock-‘n-roll. Het is inmiddels een cliché om Willy de Vlaamse Keith Richards te noemen. Bovendien doet die vergelijking de waarheid geweld aan, want hij was geen imitator. Maar toen ik Keith een paar jaar geleden kon interviewen, zag ik wel wat ze écht met elkaar gemeen hadden, nog meer dan hun talent om sublieme gitaarriffs te verzinnen. Het was de fonkel in hun ogen. Als ze over muziek spraken leefden ze op. Werden het kinderen die het over hun favoriete speelgoed mochten hebben.
Willy Willy tegenkomen – op straat in Brussel, of na een concert – bleef een feest. Goedgezind, altijd. Een kwajongen. En energie voor tien. Zo stoer als de gitaarheld er op het podium uitzag, zo ontwapenend was hij ernaast. Een speelvogel. Willy had geen pose nodig. Dat hoeft niet als je een authentieke mens bent. Vorige week, toen The Scabs tijdens de MIA’s na veertig jaar een lifetime achievement award in ontvangst mochten nemen, las Herman Brusselmans een pakkend eerbetoon voor, waarna de groep middels een verbluffende versie van Robbin’ the Liquor Store onderstreepte dat ze die erkenning niet gestolen had. Ze hadden Willy in een rolstoel naar het podium moeten rijden, maar dat was er niet aan te zien. Woensdagavond, amper zes dagen later, is hij overleden, middenin de jubileumtournee van The Scabs. Dat stoeltje op het podium blijft voortaan leeg. Zijn gitaren onaangeroerd. Wat dat betekent, kan ik op dit moment nauwelijks bevatten. Maar wellicht zegt de krop die ik tijdens het schrijven van dit stukje in mijn keel voel, meer dan woorden kunnen.