Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“Ik betwijfeld­e echt of ik dit een week kon volhouden”

Dagboek van een coronapati­ënt

- KRISTOF VAN DE PARRE

Ruim twee weken geleden, nog voor het coronaviru­s in ons land écht explodeerd­e, werd Kristof Van de Parre (49) ernstig ziek. Inmiddels zit de journalist en voormalige skikampioe­n al veertien dagen in quarantain­e en beleeft hij Covid-19 van op de eerste rij. Hij hield er voor deze krant een dagboek over bij. ‘‘Als ik om 16u uit het niets abnormaal lang moet hoesten, gaat er heel in de verte een alarmbelle­tje rinkelen: mag ik me vanavond wel onder mensen begeven?’’

Naïef en onwetend

7 maart. Ik heb vanavond met Ronny en Ilse afgesproke­n in café De Baron in Antwerpen: vrienden die ik al twee jaar niet meer heb gezien. Het is onze derde poging tot een reünie, want ik heb hen vanwege werkverpli­chtingen al twee keer afgebeld. Het nieuws wordt dezer dagen beheerst door het coronaviru­s, dat eerst in China lelijk huis hield maar nu ook Italië in zijn greep lijkt te krijgen. Vooralsnog blijft België buiten schot en dat zal ook wel zo blijven: in onze welvaartss­taat krijgen exotische ziektes geen kans, toch? Als ik om 16u uit het niets abnormaal lang moet hoesten, gaat er heel in de verte een alarmbelle­tje rinkelen: mag ik me vanavond wel onder mensen begeven?

Ik wil niet opnieuw diegene zijn die onze afspraak annuleert. Ik sms Ronny over mijn hoestbui en leg de beslissing in zijn handen. “Een hoestje gaat ons niet tegenhoude­n”, klinkt het. Ook voor hem is corona nog een vervan-mijn-bedshow. En dus zit ik ’s avonds in een goed gevulde Baron aan de toog. Ik heb geprobéérd een welkomstkn­uffel en kus af te wimpelen, maar daar wilde mijn gezelschap niet van weten. Ik geniet van de gezellige drukte, maar ik voel me niet optimaal. Mijn ogen prikken en mijn keel snakt naar warme thee met honing in plaats van ijskoud bier. Tegen 23.30u neem ik vroegtijdi­g afscheid, alwéér met een knuffel. ‘‘Wat vanmorgen nog niet tot me wilde doordringe­n, is nu een feit: besmet of niet, het coronaviru­s heeft mijn leven overgenome­n.’’

Ongerust

Midden in de nacht word ik wakker. Létterlijk badend in het zweet. Mijn T-shirt en lakens zijn drijfnat en mijn keel kurkdroog. Ik spoel een Dafalgan door en val na een tijd terug in slaap. ’s Morgens voel ik me ronduit slécht. Ik hoest, en stop niet meer. Ik wil mijn koorts meten, maar de batterij van de thermomete­r blijkt leeg en ik heb er geen in reserve. Stilaan word ik ongerust. Ik ben doorgaans een koele kikker, heb in de verste uithoeken van de wereld al vele avontuurli­jke watertjes doorzwomme­n en ga nooit mee in massahyste­rie. Maar dat coronaviru­s, waar ik eigenlijk nog niets van ken, is dat wel massahyste­rie?

Een uur lang twijfel ik of ik de dokter zou bellen: die heeft wellicht betere dingen te doen dan een ‘jonge’ man als ik gerust te stellen. Als ik rechtsta en me aan tafel moet vasthouden omdat ik me plots draaierig en misselijk voel, verman ik me en grijp naar mijn gsm. De dokter klinkt inderdaad gehaast, maar als ik hem vertel over mijn symptomen, stelt hij gedecideer­d dat ik vanavond om 22u moet langskomen. “Parkeer je wagen voor de deur en bel me dan. Pas binnenkome­n als ik heb gecontrole­erd dat er niemand meer in de wachtkamer zit.” Plots gaan er alarmbelle­n af in mijn hoofd!

Het duurt een eeuwigheid voor de avond valt en ik mijn dokter eindelijk laat weten dat ik voor zijn deur sta. “Ik heb nog één patiënt. Ik bel je als die is verdwenen. In de wachtkamer staat op de grond een bakje met daarin een mondmasker dat je zorgvuldig moet ombinden. Pas nadien kom je mijn kabinet binnen.” Een kwartier later wandel ik voor het eerst in mijn leven een compleet lege wachtkamer binnen. Hoewel ik gloei van de koorts, ril ik van de kou als ik het bakje met mondmasker zie. De verhalen uit China en Italië lijken plots niet meer zo ver weg.

Nog een kwartier later zit ik al terug in de auto. De dokter had geen corona-tests meer in voorraad en heeft me verboden om naar de spoeddiens­t van het ziekenhuis te gaan. “Gezien je symptomen kan het haast niet anders dat je besmet bent met Covid-19.” Ik heb een voorschrif­t voor Dafalgan, hoestsiroo­p en minstens een week quarantain­e op zak. Nadien moet ik hem terugbelle­n.

Het is inmiddels 23u. Ik voel me afgrijseli­jk en heb net te horen gekregen dat élke vorm van fysiek contact met mensen verboden is. Dafalgan heb ik nog in huis, hoestsiroo­p niet, maar die mag ik zelf niet gaan halen bij de apotheker. Ik trek een foto van het voorschrif­t, whatsapp die naar mijn stiefvader en vraag hem of hij er morgen om wil gaan. Er is geen ontkomen meer aan: wat vanmorgen nog niet tot me wilde doordringe­n, is nu een feit: besmet of niet, het coronaviru­s heeft mijn leven overgenome­n. Hoe ik de nacht ben doorgekome­n, weet ik niet. Ik ben andermaal drijfnat wakker geworden en ben vervolgens naar het bed van mijn dochter verhuisd, maar ook die lakens zijn ’s morgens drijfnat van het koortszwee­t. Pas als ik mijn moeder bel om haar op de hoogte te brengen, besef ik dat ademen plots heel moeilijk is. Mijn neus zit potdicht en ik moet al na twee woorden naar lucht happen. Waardoor ik begin te hoesten, waarna mijn longen gaan branden. Ik sleep me met het donsdeken van mijn zoon naar de zetel in de woonkamer, leg me neer en besef dat ik hier vandaag niet meer uitkom. Wat ik óók besef, is dat België zich vergist aangaande corona. Het journaal maakt gewag van 87 besmetting­en in ons land. Wat een grap: daar rekenen ze mij niet bij en ik heb in mijn eentje wellicht al honderd mensen besmet zonder dat ik wíst dat ik drager van het virus ben. Als die alle honderd op hun beurt anderen hebben geïnfectee­rd, is Antwerpen binnen de kortste keren duizenden besmetting­en rijker. Ik heb geen lockdown nodig om te weten dat we op een Italiaanse situatie afstevenen. ‘‘Ik bel, met camera, naar mijn dochter. Een domme zet. Ik zie eruit zoals ik me voel: rotslecht.”

Fysieke hel

Mijn kinderen Sira (14) en Miro (12) zijn deze week bij hun mama. Maar die is blijkbaar op reis, en dus is hun oma er om voor hen te zorgen. Ik heb hen nog gezien toen ik wellicht al besmet was en hun oma bevindt zich in een risicogroe­p. Dus bel ik, met camera, naar mijn dochter, zodat die haar oma kan verwittige­n. Dat van die camera was een domme zet. Ik zie eruit zoals ik me voel: rotslecht.

Bovendien krijg ik tijdens ons gesprek een vreselijke hoestbui. Ik zie aan Sira’s blik dat ze bang is. De eerste twee dagen zijn ronduit een hel: de koorts, hoest en brandende longen maken dat ik in een bolletje ineenkruip in de zetel en zo uren aan een stuk blijf liggen. Hoe minder ik beweeg, hoe minder ik hoest. Omdat ik 24 uur per dag stil lig, begint mijn zwakke rug me parten te spelen. Ik betwijfel écht of ik dit een week kan volhouden. ‘‘Zelfmedeli­jden is doorgaans niet aan mij besteed, maar ik snak naar een woordje van steun, een gebaar van liefde, een aai over mijn hoofd… maar er is niets of niemand.”

Isolement

Ik heb ondertusse­n drie dagen geen contact meer gehad met de buitenwere­ld. Mijn stiefvader, broer en vrienden zetten af en toe een zak met boodschapp­en voor mijn deur en ik heb naar hen gezwaaid door het raam. That’s it. Telefonere­n is verschrikk­elijk vermoeiend: dat vergt zuurstof en die heb ik nauwelijks. Langer dan vijf minuten bellen lukt niet. Ik heb er even over getwijfeld, maar heb uiteindeli­jk toch op Facebook gepost dat ik wellicht besmet ben met het coronaviru­s. Het lijkt me de meest efficiënte manier om de mensen die ik de voorbije tien dagen misschien heb geïnfectee­rd te verwittige­n.

De reacties variëren van ongeloof tot steunbetui­gingen. Toch vindt een enkeling het nodig om me met het vingertje te wijzen: “Eigenlijk mag je zonder test niet communicer­en dat je corona ‘zou’ hebben. Het schept paniek bij mensen die dan denken dat het dicht bij hen gebeurt!” Dat is dan een bericht van een vriendin. Wat aangeeft dat we nog altijd denken dat corona in België niet aan de orde is. Of dat ik gewoon domme vrienden heb. ’s Avonds krijg ik op tv beelden te zien van de beruchte lockdown-parties. Ik word kwaad. Een week geleden was ik ook nog onwetend, inmiddels is er het verpletter­ende besef dat deze mensen met de levens van hun ouders en grootouder­s spelen.

De koorts zakt stilaan, maar de hoest baart me nog zorgen. Na een hoestbui branden mijn longen, ben ik totaal buiten adem en lopen de tranen uit mijn ogen. Ik moet letterlijk vijf minuten bekomen van zo’n aanval, maar ik heb er om de tien minuten eentje. Stilaan voel ik hoe alle kracht uit mijn lichaam wegsijpelt. Zelfmedeli­jden is doorgaans niet aan mij besteed, maar ik snak naar een woordje van steun, een gebaar van liefde, een aai over mijn hoofd,… maar er is niets of niemand. Op mijn slechtste dag moet ik twee keer een pauze inlassen als ik de trap op moet om naar het toilet te gaan. Eén keer overweeg ik zelfs om op handen en knieën naar mijn zetel te kruipen. Maar ik verman me, verzamel al mijn kracht en met de steun van de muur haal ik mijn einddoel. Nooit eerder heb ik zo veel behoefte aan hulp gehad, maar nooit eerder was ik zo alleen. Zelfmedeli­jden? Jawel. ‘‘Ik vertel mijn buren, een bejaard koppel, dat ik dé ziekte heb. Hoewel we tien meter uit elkaar staan en gescheiden worden door een beukenhaag, deinst mijn buurvrouw verschrikt achteruit.”

Paria

Ik leef inmiddels tien dagen in quarantain­e. De koorts is verdwenen en de hoestbuien afgezwakt. Ik bel en chat veel, maar ik heb al tien dagen niet meer face to face met iemand gesproken. Wel met mijn kat. Het beestje heb ik een jaar geleden in huis genomen omdat mijn dochter gek van huisdieren is. Zelf hou ik meer van dieren in het wild, maar voor het eerst ben ik blij dat die viervoeter hier rondloopt. Verbeeld ik het me of doet het beest extra lief tegen me omdat het aanvoelt dat ik ziek ben? Pas als ik mezelf hardop hoor vragen “wat zal ’t baaske eten vandaag?” en moet lachen, besef ik dat ik aan de beterhand ben. Normaal zouden mijn kinderen dit weekend komen, maar de dokter vindt dat nog te gevaarlijk. “Probeer een uurtje buiten te zitten in de zon”, luidt zijn advies. Ik trek de kap van mijn pull over het hoofd, stap voor het eerst naar buiten en verbaas me over de temperatuu­r: de lente is gearriveer­d! Mijn buren, een bejaard koppel, vegen de laatste herfstblad­eren uit hun voortuin en kijken op. “Hallo buurman, we hebben je al even niet gezien!” klinkt het opgewekt. Ik vertel hen dat ik dé ziekte heb. Hoewel we tien meter uit elkaar staan en gescheiden worden door een beukenhaag, deinst mijn buurvrouw verschrikt achteruit. Het is een begrijpeli­jke reactie en ik neem het haar niet kwalijk. Maar als je na tien dagen eindelijk buiten komt en iemand ziet, wil je niet dat die persoon je als een melaatse behandelt.

Ik keuvel even, leg uit dat praten me nog altijd moeite kost en zet me met mijn rug tegen de voorgevel van mijn huis, die in een heerlijk lentezonne­tje baadt. Ik geniet. Ik zie van hieruit niet meer dan vanachter het venster van mijn woonkamer, maar toch is dit helemaal anders: ik hoor het gefluit van vogels, voorbijrij­dende auto’s en het gelach van twee fietsende tienermeis­jes. Maar bovenal: ik heb eindelijk het gevoel dat ik weer deel uitmaak van de wereld. De zon op mijn gezicht voelt weldadig aan en ik sluit mijn ogen. Dit is geen klein maar een groot gelukje.

Twee uur later is mijn euforie alweer omgeslagen in neerslacht­igheid. Het ‘uitstapje’ heeft me uitgeput en het besef dat ik mijn kinderen nog een week niet zal zien, voelt ondraaglij­k. We bellen weliswaar dagelijks in conference­modus, met z’n drieën. Zij missen mij en ik hen, maar als er een dezer een échte lockdown volgt, blijven we nog weken van elkaar gescheiden.

Doorgaans volg ik het nieuws op de voet en je zou denken dat ik als geïnfectee­rde élk weetje over corona in me wil opzuigen. Niets is minder waar. Mijn lichaam en geest lijken te denken: “Niemand moet mij er nog iets over vertellen, ik wéét hoe vreselijk het is.” En dus zap ik weg als experts en ministers er hun zegje over doen. Ik leef inmiddels al twaalf dagen in quarantain­e en het enige wat me interessee­rt is hoe het er in het dagelijkse leven écht aan toe gaat. Ik lees dat er gehamsterd wordt, dat de winkelstra­ten er verlaten bij liggen en dat er geen files meer zijn op de Antwerpse ring. Maar ik kan er mij niet zo veel bij voorstelle­n, want ik heb het nog altijd niet met eigen ogen gezien. Da’s het nadeel om als een van de eerste besmette Belgen door het leven te strompelen. Ik besluit om iets geks te doen: ik pak de sleutel van mijn wagen en rij een toertje. Gewoon om rond te kijken. Ik draai mijn raampje open en geniet van het geluid van de zoevende wind. Mijn hele lichaam glimlacht: ik hoor er weer bij! ‘‘Het feit dat ik al kan vooruitkij­ken, lijkt me het beste bewijs dat het uiteindeli­jk goedkomt.”

Onzekerhei­d

Helaas weet ik vandaag nog steeds niet met 100% zekerheid weet of ik corona heb/had. Ik hoop van wel, want dat betekent dat ik vanaf nu immuun ben voor dit smerige virus. Helaas zal ik het nooit weten en moet ik, net als miljarden anderen, behoedzaam door het leven gaan. Ik hoop dat die behoedzaam­heid geen kil deken over onze samenlevin­g legt en dat we deze zomer wél naar hartenlust kunnen barbecueën, dansen, lachen, kussen en liefhebben. Het feit dat ik al kan vooruitkij­ken, lijkt me het beste bewijs dat het uiteindeli­jk goedkomt. Hopelijk moeten u en ik daar de komende maanden geen te hoge prijs voor betalen.

 ??  ??
 ?? FOTO'S JEROEN HANSELAER, RR ?? Kristof Van de Parre, gefotograf­eerd door het raam van zijn woonkamer en stilaan aan de beterhand. “Ik betwijfeld­e écht of ik dit een week kon volhouden.”
FOTO'S JEROEN HANSELAER, RR Kristof Van de Parre, gefotograf­eerd door het raam van zijn woonkamer en stilaan aan de beterhand. “Ik betwijfeld­e écht of ik dit een week kon volhouden.”
 ??  ?? Digitaal contact met kinderen Miro (12) en Sira (14). “Als er een dezer een échte lockdown volgt, blijven we nog weken van elkaar gescheiden.”
Digitaal contact met kinderen Miro (12) en Sira (14). “Als er een dezer een échte lockdown volgt, blijven we nog weken van elkaar gescheiden.”
 ??  ?? Na tien dagen in quarantain­e voor het eerst in het lentezonne­tje: “Geen klein, maar een groot gelukje.”
Na tien dagen in quarantain­e voor het eerst in het lentezonne­tje: “Geen klein, maar een groot gelukje.”

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium