Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Trekken we naar onze verste ijsplaneten?
Sterren staan over tien jaar ideaal om Uranus en Neptunus te bezoeken
Astronomen proberen de ruimtevaartorganisaties warm te maken om missies naar onze verste planeten Uranus en Neptunus op te zetten. Want in 2030 doet zich een uiterst zeldzame kans voor om zo’n sonde te lanceren. Koen Geukens
Ruimtevaartexpert ‘‘Als een sonde kan vertrekken in 2030 staat alles in de juiste positie. Dan zou een reis naar Uranus geen tientallen jaren, maar hooguit een paar jaar duren.’’
Wat weet u over Uranus en Neptunus, de verste planeten in ons zonnestelsel, behalve dat één naam al eens tot besmuikt gegniffel aanzet? Het antwoord luidt: bitter weinig. Dat geldt, tot hun eigen frustratie, ook voor planetologen. Afgezien van de informatie die Voyager 2 ruim dertig jaar geleden verzamelde toen die sonde er in een rotvaart voorbij snelde op weg naar de uitgang van ons zonnestelsel, is er over die ijsreuzen bitter weinig geweten. Dat maakt ze net zo interessant, zegt ruimtevaartexpert Koen Geukens van volkssterrenwacht Urania.
Hoezo?
Planeten zijn altijd interessant, maar deze staan echt heel ver van ons verwijderd. Uranus op 2,8 miljard kilometer, Neptunus zelfs op 4 miljard. Als je die afstand met een gewone zogenaamde energiebaan zou overbruggen, doe je daar enkele tientallen jaren over. Het zijn bovendien gasplaneten met een vaste kern.
Daarnaast is Uranus een opvallende planeet omdat ze op haar kant ligt en als het ware in een baan om de zon rolt in plaats van draait. Bovendien hebben Uranus en Neptunus samen tientallen manen, waar zich mogelijk oceanen onder het harde oppervlak bevinden. Dat maakt de kans op leven mogelijk. Ook de bijzondere maan Triton van Neptunus is het bezoeken waard. Die lijkt wel uit twee verschillende helften te bestaan. Ja, we zijn er meer dan dertig jaar geleden gepasseerd, maar sindsdien zijn de technologie en wetenschap onmetelijk vooruitgegaan, dus zijn er meer onderzoeksmogelijkheden.
Waarom is 2030 zo’n belangrijk jaar?
Vanwege de afstand dacht men vroeger dat die buitenste planeten nooit bezocht zouden kunnen worden. Tot men in de jaren zestig en zeventig het idee van de
gravity-assist of slingshot ontdekte. Door gebruik te maken van de zwaartekracht van een planeet als Jupiter kan je een versnelling bekomen. In feite gebeuren er twee dingen: de baan van de sonde wordt door de enorme aantrekkingskracht van onze grootste planeet Jupiter afgebogen, maar tegelijk wordt die sonde meegesleurd in de baan van Jupiter om de zon heen. Op die manier kan het ruimtetuig een flinke versnelling krijgen. Zo wist de Voyager 2 zijn reis naar Pluto, die veertig jaar zou duren, in tien jaar tijd af te leggen. Dat is mooi meegenomen, maar dat lukt alleen als Jupiter op de juiste plaats hangt ten opzichte van de buitenplaneten. Dat gebeurt maar eens om de zoveel jaar. Als een sonde kan vertrekken in 2030 staat alles in de juiste positie. Dan zou een reis naar Uranus geen tientallen jaren, maar hooguit een paar jaar duren. Het voordeel is dat je zo geen extra brandstof nodig hebt om te versnellen.
Maar het is lang niet zeker dat het ook gebeurt?
Er vinden om de paar jaar vergaderingen met de ruimtevaartorganisaties plaats waar misschien wel honderd van dergelijke missievoorstellen gedaan worden. Na veel selectierondes blijven daar dan twee of drie van over die uitgewerkt worden. Er zijn de voorbije jaren al sondes naar Jupiter, Saturnus en Mercurius vertrokken, er is nu weer sprake van een sonde naar Venus. Maar de prioriteit ligt nu volledig op Mars, vanwege de zoektocht naar leven en het feit dat de mens er zelf naartoe wil. Maar de Europese Marsmissie is weer een jaar uitgesteld. Twee jaar zelfs, maar dat heeft ook weer te maken met de precieze baan van Mars ten opzichte van de aarde. Er waren al langer problemen met die missie, en de komst van corona bemoeilijkt de situatie alleen maar. Toch zouden de Chinezen en Amerikanen deze zomer nog rovers naar Mars sturen. Maar landen op Mars is een van de grootste uitdagingen die er in de ruimtevaart bestaan.