Gazet van Antwerpen Stad en Rand
‘E-peritieven’, ‘covidioot’, ‘kuchscherm’: klaar voor Van Dale?
Hoe nieuwe woorden zich al even snel verspreiden als virus
Nu de lockdown light verlengd is, beperken we ons nog even noodgedwongen tot e-peritieven, krijgen pasgeboren baby’s oma en opa op raambezoek en stapelen bij sommigen de coronakilo’s zich op. Door de gezondheidscrisis gaat de Vlaming naast toiletpapier en handzeep blijkbaar ook gretig nieuwe woorden hamsteren. Maar hoe ontstaat zo’n neologisme, hoe verspreidt het zich en hoe groot is de kans dat een vaccin niet alleen voor het virus, maar ook voor die creatieve talige vondsten de doodsteek blijkt?
“Veel mensen zien taal als een vaste massa woorden, maar gezonde taal is continu in evolutie”, legt Johan De Caluwe, hoogleraar Nederlandse Taalkunde aan de UGent, uit. “Het Nederlands is bovendien een heel samenstellingsvriendelijke taal: we maken makkelijk nieuwe woorden door twee bestaande woorden te combineren.”
Volgens De Caluwe staan in de krant elke dag wel tientallen nieuwe woorden, zonder dat het de lezer opvalt. “Begin maart had nog nooit iemand van ‘coronamaatregelen’ gehoord, maar toch begrijpt iedereen meteen wat het betekent en struikel je er ook niet over als neologisme.” Anders ligt het dan weer met ‘hoestschaamte’ of ‘coronakilo’s’. “Dat zijn woorden met een weerhaakje, die heel gevat een nieuw concept opmerken en benoemen. Als je dat een eerste keer hoort of leest, moet je even nadenken over wat het precies inhoudt, maar net daardoor blijft het misschien ook langer hangen.”
Nederland - België
Dat de coronawoordenschat zich stilaan sneller uitbreidt dan het virus zelf, juicht De Caluwe alleen maar toe. “Het is een teken dat de Vlaming echt wel van zijn minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van het Nederlands uit het noorden verlost is. Tot ergens in de jaren 90 hadden we een soort schroom om te creatief met taal om te springen, maar ondertussen is de Vlaming aan een inhaalbeweging begonnen en verzinnen we minstens evenveel neologismen als de Nederlanders.”
Ook het internet speelt een grote rol. “Vroeger zat er een inherente vertraging in de verspreiding van een nieuw woord, omdat je het eerst ergens moest lezen in een krant of een boek”, legt De Caluwe uit. “Maar nu kan zo’n neologisme via sociale media vliegensvlug opgepikt worden en krijgt het meteen een veel groter bereik.”
Plateaufase
Als we het gebruik van veel van die nieuwe woorden in een grafiek zouden gieten, verschilt die volgens De Caluwe niet zo bijster veel van de grafiek met de besmettingen en ziekenhuisopnames die we elke dag vol spanning afwachten. “Je ziet een snelle, hoge piek, waarbij een woord aan populariteit wint en door steeds nieuwe sprekers gebruikt wordt, en dan heel lang een plateau als we het met enige regelmaat blijven gebruiken.”
“Maar laten we vooral hopen dat die nieuwe woorden snel een stille dood sterven”, voegt De Caluwe toe. “Want dat zou betekenen dat de fenomenen die ze benoemen ook stilaan weer naar de achtergrond verdrongen worden. Voor een nieuw woord in Van Dale opgenomen wordt, moet het drie jaar lang behoorlijk frequent gebruikt worden. Hopelijk vinden wetenschappers veel vroeger een vaccin, en is die hele anderhalvemetersamenleving weer gauw verleden tijd.”
Johan De Caluwe Hoogleraar Nederlandse taalkunde (UGent)
“Laten we vooral hopen dat die nieuwe woorden snel een stille dood sterven.”