Gazet van Antwerpen Stad en Rand
We zullen doorgaan (met applaudisseren)
De eerste dagen zag ik alleen op tv hoe mensen klapten. Boodschappen op straatstenen schreven. Muziekinstrumenten aansleurden. Ik herinner me een vrijdagmiddag, de dag na de tweede grote persconferentie. Ik was op de terugweg van Gent. De stad zag er anders uit, merkte ik voor het eerst. Thuis had mijn vriendin een laken uit het venster gehangen, dat wel.
Dat klappen, dat lukte dus niet echt bij ons. De eerste dagen, anderhalve week zelfs… Een buurvrouw schreef – op Facebook – dat ze het wat tegen vond vallen. Ze had er alleen gestaan. (Zover is het gekomen: we moeten online gaan om te weten wat onze buren vinden).
Tot dat ander sleutelmoment, althans in mijn gewaarwording: op een zondagavond jogde ik door de wijk Groenenhoek, geen kilometer van hier. Een man sneed me de pas af en liet zijn wagen achterwaarts uit de garage bollen. Hij begon onverklaarbaar – wat bezielde die kerel, was hij boos? – en ritmisch te claxonneren. Zijn toeter was het sein voor de buurt. Ze stonden er plots met potten, pollepels en ander keukengerei. Kindjes vooraan, papa en mama er glunderend bovenuit torenend.
Wat had Groenenhoek dat mijn buurt niét had? Niets eigenlijk. Of wel: iemand die er mee begon, een ander iemand die volgde. Amper een paar dagen later ging het virus ook door mijn straat en waren we besmet. Balkons, deuropeningen en vensters openen nu nog steeds op magische wijze om exact 20u. Ik fluit eens flink op mijn vingers. Iedereen staat breed te glimlachen. We klappen, een minuut of twee, voor de zorgverleners. Maar eigenlijk geven we onszelf applaus. We doen het omdat het verbindt, omdat we grààg hetzelfde doen. Naar hetzelfde optreden gaan, op hetzelfde terras zitten. Mooi? Menselijk, denk ik. Mooi is wél dat jongetje aan de overkant. Na al die dagen stond hij dan toch samen met zijn zus op het balkon. Schuchter meeklappend, voor het eerst. Hij is plots een hele kerel geworden. We zullen doorgaan.