Gazet van Antwerpen Stad en Rand
De kapel met een luguber mysterie
Muren van Chapelle Expiatoire zouden botten van 500 guillotine-slachtoffers bevatten
Al jaren is de beheerder van de Chapelle Expiatoire in Parijs maar met een ding bezig. Achterhalen waar die vreemde muren tussen de zuilen in de kapel voor dienen. Volgens zijn onderzoek bevatten ze restanten van vijfhonderd bekende Fransen die in de tijd van de Franse Revolutie onder de guillotine stierven. Opmerkelijk, want tot nu toe werd geloofd dat die slachtoffers van de guillotine een laatste rustplaats hadden gekregen in de catacomben. Een kleine instorting in de kapel kan de geschiedenis definitief herschrijven.
De bekendste slachtoffers van de guillotine liggen niet in de Chapelle Expiatoire. Lodewijk XVI en Marie Antoinette werden begraven in de basiliek van Saint-Denis. Maar de kapel werd wel ter ere van hen opgericht, in opdracht van de koning Lodewijk XVIII. Pal op de plek waar ooit het kerkhof Madeleine lag, waar de geëxecuteerden van de revolutie een anoniem graf kregen. De kapel moest een monument worden ter ere van alle slachtoffers van de Franse Revolutie. Lodewijk verordende “dat geen aarde verzadigd met slachtoffers verplaatst mocht worden voor de bouw van de kapel”. Maar er was volgens Aymeric Peniguet de Stoutz, de beheerder van de Chapelle Expiatoire, iets vreemds aan de hand met de onderste kapel van het monument. Daar staan namelijk vier muren tussen pilaren die geen nut hebben en die bovendien een vreemde vorm hebben. Al jaren zit de man met zijn neus in de archieven om te achterhalen wat daarvan de oorzaak kon zijn. Het eerste teken dat er wat abnormaals aan de hand was, vond hij in de originele plannen. Daar waren de bewuste muren vreemd genoeg niet op aangeduid. Op een nieuw plan dat twintig jaar na de realisatie van het gebouw werd opgemaakt, staan die muren plots wél beschreven. Een aantekening van een architect na een plaatsbezoek aan de werken stelde bovendien dat “de aanwezigheid van botten er verbijsterend is”. Een vreemde opmerking die Aymeric Peniguet de Stoutz nog meer argwaan deed krijgen.
Niet in de catacomben
Toen de Revolutie uitbrak, was het bewuste kerkhof Madeleine nog geen zeventig jaar oud. Normaal konden er nog decennialang nieuwe graven worden gedolven, er was immers nog plek genoeg. Maar het plotse geweld dat ontketend werd tijdens het Schrikbewind of de Terreur van 1792 en 1793, veranderde dat: het terrein kwam buiten alle verwachtingen snel overvol te liggen. Alleen al bij de bestorming van de Tuilerieën in 1792, waar de koninklijke familie zich verschanste, sneuvelden zeshonderd leden van de Zwitserse Garde. Tijdens de Septembermoorden werden nog eens 1.100 gevangen “vijanden van Frankrijk” gedood. In totaal werden in twee jaar tijd zelfs 40.000 mensen vermoord. Wegens plaatsgebrek en na klachten van ondraaglijke stank werd de begraafplaats in 1794 uiteindelijk gesloten. Het kerkhof werd vervolgens ontruimd en de botten van de Madeleine zouden na 1859 zijn bijgezet in de catacomben, met een verwijzing via een plakkaatje. Een plek die nu een toeristische attractie is geworden. Maar die officiële geschiedschrijving heeft Aymeric Peniguet de Stoutz als beheerder van de Chapelle Expiatoire, nu op losse schroeven gezet. Want klopt het wel dat die beenderen daar zijn beland?
Geheime inventaris
Madeleine kwam de revolutionairen destijds handig van pas. Het terrein lag op amper tien minuten wandelen van de Place de La Révolution (nu de Place de Concorde) waar de guillotine was opgetrokken om de vijanden van de Revolutie te straffen. Bovendien was het kerkhof afgezet door hoge aarden wallen, wat pottenkijkers verhinderde de nachtelijke graafwerken te volgen. Het weerhield niet iedereen ervan een poging te doen om een inventaris te maken. Olivier Desclozeaux, een koningsgezinde aristocraat, woonde naast Madeleine. In 1802 kocht hij de grond en plantte bomen rond de plek waar hij gezien had dat de koning en koningin begraven werden. In 1815, toen Lodewijk XVIII een jaar op de troon zat, verkocht hij de grond aan de koning. Die liet de lichamen opgraven en bijzetten in Saint-Denis.
Maar als de aristocraat wist waar het koningskoppel begraven werd, waarom zou hij dan ook niet geweten hebben waar bijvoorbeeld andere bekende figuren begraven lagen? Zoals Charlotte Corday, die politicus en journalist Jean-Paul Marat in zijn bad vermoordde? Of revolutionair Jacques René Hébert, de leider van de Parijs commune? Of de toenmalige hertog van Orléans? Peniguet de Stoutz is ervan overtuigd dat in de kapel restanten van de slachtoffers met naam en faam werden opgenomen als eerbetoon. Zoals bij de bouw van eremonumenten in het verleden wel vaker gebeurde.
Handen en voeten
Het probleem was dat er geen bewijs was voor zijn theorie. En zonder kon hij onmogelijk vragen om een deel van het historisch monument te ontmantelen. Daarom riep hij de hulp in van forensisch expert Philippe Carlier, die gespecialiseerd is in geschiedenis. Eerder al had hij bloedvlekken van Lodewijk XVI op kleding authentiek verklaard. Dat werd bewaard dankzij omstanders die bij de executie hun mouw in het bloed van de slachtoffers dipten als relikwie.
Carlier stuurde nu een piepkleine camera in de voegen van de muur van de Chapelle Expiatoire. Op basis van de beelden kwam hij tot de vaststelling dat in de vier muren houten kratten zitten met beenderen die vermoedelijk in leer zijn gewikkeld. Er waren duidelijk delen van handen en voeten te zien. Een kleine instorting in een van de zuilen geeft Peniguet de Stoutz nu de kans nog een stap verder te gaan in het onderzoek. Hij heeft toestemming gevraagd om voor de herstellingswerken beginnen, archeologisch onderzoek te laten gebeuren om het geheim verder te ontsluieren.