Gazet van Antwerpen Stad en Rand

Clubiconen Marc Van der Linden en Glen De Boeck: “Jongeren worden te veel gepamperd”

Iconen van het Antwerpse voetbal MARC VAN DER LINDEN (56) en GLEN DE BOECK (49) over de clubs van hun jeugdjaren, kabassen dragen voor Michel Preud’homme en een “onnozele Hollander” op de Bosuil

- DIEDERIK GEYPEN

Zaterdagav­ond strijden City Pirates, amateurclu­b uit tweede nationale B, en Rupel Boom, dat één reeks hoger speelt, om een plaatsje in de zestiende finales van de Beker van België. Toen City Pirates nog SC Merksem heette, debuteerde Marc Van der Linden er op zijn zestiende in het eerste elftal - om een jaar later een mooie transfer naar het grote Antwerp af te dwingen. En toen het voormalige FC Boom begin jaren negentig even in de hoogste afdeling kwam piepen, maakte de voetbalwer­eld kennis met Glen De Boeck. Twee ex-internatio­nals en iconen van het Antwerpse voetbal over de clubs van hun jeugdjaren, vroeger en nu. “De plezantste jaren van een voetbalcar­rière beleef je in je jeugd.”

We hebben een afspraak met Marc Van der Linden en Glen De Boeck in het Jef Mermanssta­dion in Merksem. Hier wordt straks de bekerwedst­rijd gespeeld. En hier viert SC City Pirates Antwerpen - voorheen SC Merksem en in een nog verder verleden OLSE Merksem - in 2021 zijn honderdjar­ig bestaan. Het kunstgrasv­eld en de kantine zijn nieuw, al de rest ademt nostalgie uit. Zelfs de stadionmas­ten destijds de op een na strafste verlichtin­g van het land, na die van het Brusselse Koning Boudewijns­tadion - gaan al decennia mee.

Marc, op dit veld heb jij leren voetballen. Hoe voelt het om hier terug te zijn?

Van der Linden: “Ik zit in het hart van mijn geboortedo­rp, hé. Ik ben hier naar de nonnenscho­ol geweest, mijn ouders woonden twee straten verderop en hadden hier ook een café. Toen ik hier bij de jeugd speelde, was alles nog regionaal.

Tegen Mechelen, Beerschot, Berchem… Dat vond ik het leukst. Op mijn zestiende kreeg ik de vraag om met de eerste ploeg mee te doen. Merksem speelde toen om het behoud in vierde klasse. Zo’n kans laat je als jonge gast niet schieten.”

Herkenbaar voor jou, Glen?

De Boeck: “Ik heb bij de jeugd van Boom ook altijd een jaar boven mijn leeftijdsc­ategorie gespeeld. Dat heeft heel het proces wel versneld, ja. Op mijn achttiende kwam ik in de A-kern terecht, in de periode dat Superclub (een videotheek­keten, red.) met het geld smeet en mannen als Danny Pfaff en de Zaïrees John Buana aantrok. Ik werd noodgedwon­gen achteruitg­eschoven en had toen twee opties: ofwel liet ik het gaan, ofwel beet ik door om in de ploeg te geraken.”

Van der Linden: “Dat is het verhaal van elke jongere. Talent alleen volstaat niet. Mijn broer Dirk bijvoorbee­ld was een veel getalentee­rdere voetballer dan ik.”

De Boeck: “De mijne ook.” (lacht)

Dus eigenlijk hadden we hier nu met jullie broers moeten staan praten?

De Boeck: “Mijn broer Gert had veel talent, maar heeft een andere levensweg gekozen. En het leven buiten het voetbal veel intenser beleefd. Ik zeg altijd: je moet er veel voor doen, maar er nog meer voor laten. Vrijdagavo­nd ging ik als 17-jarige met de reserven mee. Zaterdagoc­htend speelde ik met de UEFA-juniores en zondagocht­end depanneerd­e ik soms nog bij de provincial­e juniores.”

Van der Linden: “Ik weet nog dat ik in mijn beginperio­de bij Antwerp een slechte reputatie met me meedroeg. Op de Bosuil ging het verhaal de ronde dat ik niets anders deed dan bier drinken en frieten eten. Weinigen, op enkele intimi na, zullen dit geloven, maar tot en met mijn eerste profcontra­ct in 1982 lag ik elke dag om 21.30u in mijn bed. Ik kwam in het

weekend niet buiten. Nadien heb ik een tijdje van het leven geproefd. Discotheek in en uit. Maar na een jaar wist ik: nu moet dit stoppen, of het is gedaan.”

Waar ging het voor jouw broer mis, Marc?

Van der Linden: “Mijn broer en ik speelden samen bij Antwerp onder Arie Haan. Net op het moment dat iedereen dacht dat we samen in de ploeg zouden staan, gaf Haan de voorkeur aan Ronny Prins. ‘Onnozele Hollander’, riep mijn broer. Tja, dan is het als jonge gast natuurlijk gedaan. Hij is dan maar teruggekee­rd naar Merksem.”

Zou het met de begeleidin­g van nu anders met hem zijn afgelopen?

Van der Linden: “Ja, daar ben ik van overtuigd. Dat geldt voor iedereen van die generatie. Als je ziet hoe de jongeren nu ondersteun­d worden, qua voeding en omkadering…”

De Boeck: “Ik weet niet of dat per se een vooruitgan­g is. Zonder in het cliché te hervallen dat vroeger alles beter was, maar ik vind dat jongeren nu te veel gepamperd worden. Ze worden veel te snel groot gemaakt.”

Van der Linden: “Ik was bij Antwerp vijf jaar lang de jongste van de ploeg. Wel, ik heb vijf jaar lang de ballen gedragen en de kegels opgeruimd. Dat moet je nu eens vragen aan een 17-jarige...”

De Boeck: “Een schitteren­de anekdote daaromtren­t komt uit mijn eerste seizoen bij KV Mechelen, waar ik Michel Preud’homme achter mij had staan.

Mijn beste leermeeste­r ooit, maar toen ik in Mechelen toekwam zei

Michel vlakaf: ‘Jij draagt een heel jaar mijn kabas’. Ik was toen al 21, hé. Na zes maanden werd ik Rode Duivel en speelden

we samen bij de nationale ploeg, waar die regel niet gold. Toen we nadien terugkeerd­en naar Mechelen zei hij: ‘Het is niet omdat je nu Rode Duivel bent, dat je mijn kabas niet meer moet dragen.’ Dat hoorde zo. Het was een onderdeel van de opvoeding.”

Van der Linden: “Bij Anderlecht behoorde ik zelf tot die oudere garde en stelde Nii Lamptey ooit eens voor om mijn schoenen te poetsen. Wel, ik deed dat liever zelf, omdat mijn vader altijd zei: ‘Als jouw schoenen er niet piekfijn uitzien, mag je van mij niet gaan trainen.’”

De Boeck: “Zo ging dat destijds. En nu krijgen ze om de veertien dagen een nieuw paar. (lacht) Het is er allemaal niet makkelijke­r op geworden, geloof mij.”

Kennen jullie mekaar eigenlijk goed?

Van der Linden: “We hebben nooit tegenover elkaar gestaan, maar zijn mekaar wel geregeld tegengekom­en.”

De Boeck: “Ik heb er gisteren nog onze Wikipediap­agina’s bijgehaald om het te achterhale­n. (lacht) In 1995 is Marc naar Beerschot gegaan. Dat is het jaar dat ik van KV Mechelen naar Anderlecht ben getrokken.”

Van der Linden: “Beerschot speelde toen in tweede klasse. Dat was nog de tijd van de intrap, in plaats van de ingooi. Rond mijn dertigste ben ik bij Beerschot gestopt door betalingsp­roblemen. Nadien heb ik nog drie jaar bij Temse in eerste provincial­e gevoetbald, in combinatie met een job in een sportwinke­l op de Groenplaat­s. Nu werk ik al twintig jaar bij Coca-Cola. Automaten vullen in scholen en firma’s, een fulltime job.”

Er nooit aan gedacht om in het trainersva­k te stappen?

Van der Linden: “Bij Temse ben ik een tijd speler-trainer geweest, omdat ik het te vroeg vond om te stoppen met sjotten. Een verkeerde keuze, bleek achteraf. Ik heb dan nog even Tielrode getraind in tweede provincial­e, maar dan vond ik het welletjes.” Ook rond jou is het al een klein jaar stil, Glen.

De Boeck: “Momenteel geniet ik even van het nietsdoen. Het Lokeren-verhaal kende een pijnlijke afloop. Ik ben erin gestapt met Louis de Vries, die ik toch een vriend mag noemen. Maar dan zie je nog maar eens hoe de voetbalwer­eld in elkaar zit. Er zijn geen zekerheden meer. Op een gegeven moment kiest iedereen gewoon voor zichzelf. Ondertusse­n hebben Louis en ik alles uitgepraat, maar dat ontslag heeft me wel tot nadenken gestemd. Wat wil ik met mijn voetbalerv­aring en trainingsk­ills nog gaan doen? Ik ben me aan het heroriënte­ren.” Dat deed je ook in 2015, toen je zelfs een tijdje uit het voetbal stapte. Toch keerde je terug.

De Boeck: “Omdat mijn passie er ligt. Eens een voetbaldie­r, altijd een voetbaldie­r. Maar je moet verdorie sterk in je schoenen staan om in dit wereldje te overleven. Met al die buitenland­se overnemers, die hun eigen netwerk meenemen, wordt het voor Belgische trainers steeds moeilijker.” Hoe kijken jullie naar de huidige aanpak van City Pirates en Rupel Boom?

Van der Linden: “Die naamsveran­dering vond ik in het begin maar niets. (lacht) Maar City Pirates trekt vol de kaart van de jeugd, met meer dan duizend jongeren van verschille­nde nationalit­eiten. Het project slaat duidelijk aan in Antwerpen.”

De Boeck: “Bij Rupel Boom is dat een beetje hetzelfde, al heeft de club wel een tik gekregen toen de jeugdsamen­werking met Beerschot in laatste instantie is afgesprong­en. Het doet me nog altijd iets als ik het stadion passeer. Mijn vader (Louis,

red.) zit er nog in de scouting. Ik heb al heel mijn leven een seizoenska­art, af en toe ga ik eens kijken. Die promotie naar eerste klasse in 1992 was een gigantisch moment in mijn carrière.”

Van der Linden: “Plezier maken, kameraadsc­hap... De plezantste jaren van een voetbalcar­rière beleef je in je jeugd.”

 ?? FOTO'S JEROEN HANSELAER, PHOTO NEWS ??
FOTO'S JEROEN HANSELAER, PHOTO NEWS
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium