Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Góéd we waren”
excelleren, was Jan Poortvliet. De Nederlander - tegenwoordig aan de slag als jeugdcoach bij FC Eindhoven - stond niet geboekt als een groot technicus, maar was een onmisbare stofzuiger op het middenveld. Hij versierde niet voor niets negentien caps voor Oranje en speelde zelfs in de verloren WK-finale van 1978 tegen Argentinië. Daarbovenop kon hij als geen ander een groep smeden. Hij verenigde op de Bosuil jong en oud. “Zo zat ik nu eenmaal in elkaar”, vertelt Poortvliet. “Ik bracht iedereen bij elkaar. Op die manier gingen spelers voor elkaar door het vuur. Het is geweldig om ze 32 jaar later nog steeds te zien samenkomen. Helaas ben ik er nu, door de afstand, geen onderdeel meer van.”
Terwijl de weg dit seizoen nog lang is, stond Antwerp destijds tot diep in het seizoen aan kop. “Ja jongen, hou erover op”, baalt Poortvliet als hij eraan terugdenkt. “Als we ooit kampioen hadden moeten spelen, dan was het toen wel. We gingen altijd tot het gaatje. Ik herinner me dat we eens met 7-2 wonnen
Na de winterbreak moesten we zonder de beste Van Rooij verder. Dat bleek een serieuze handicap. Eigenlijk waren we niet klaar om te hervatten. Ook ik was niet meer de dragende speler van voor de winterstop. In de eerste seizoenshelft scoorde ik zes keer, nadien amper één keer.”
Jet, red.).
(lacht)
(tegen Racing
Het avontuur van Poortvliet op de Bosuil bleef beperkt tot dat ene seizoen. “En daar heb ik spijt van. Ik heb toen voor Cannes en de centjes gekozen, waar ik het ook wel naar mijn zin had. Maar om eerlijk te zijn: Antwerp is een van de mooiste - zo niet de mooiste - clubs waar ik heb gevoetbald. Het was pure liefde, vooral dankzij de fans. Hoe zij achter hun staan en er overal bij zijn, in goede en slechte tijden... Ja man, dat is schitterend.”
cluppie
Met 24 doelpunten in 33 wedstrijden werd 1987-1988 niet alleen het jaar van de doorbraak voor Severeyns. De Mallenaar leverde ook zijn productiefste seizoen ooit af. Op zijn twintigste werd hij de jongste naoorlogse topschutter uit onze vaderlandse voetbalgeschiedenis. Een record dat standhield tot de zestienjarige Romelu Lukaku hem in 2010 van de troon stootte. “Voor mij was dat een ongelooflijk jaar”, kijkt Severeyns terug op die tijd. “Ik werd toen ook verkozen tot ‘Jonge Profvoetballer van het Jaar’ en versierde een transfer naar Pisa.”
Nochtans liep het in de beginfase niet van een leien dakje. “Kessler was aanvankelijk geen waanzinnige fan van mij. Dat duurde eigenlijk tot Wim De Coninck eens voor mij in de bres sprong. De start van mijn carrière heb ik voor een groot stuk aan Wim te danken.”
Severeyns vormde een ijzersterk duo met Marc Van der Linden, die toen in de competitie ook veertien keer scoorde. Maar in de eerste wedstrijd na de winterstop, op het veld van KV Mechelen, liep het fout. “Dat was meer waterballet dan een voetbalmatch”, herinnert Severeyns zich. “Van der Linden gleed bij een tackle door op het been van wijlen Lei Clijsters. Hij kreeg rood en werd voor zes matchen geschorst. Zo kwam Harry Cnops, de eigenlijke kapitein, naast mij te staan. Die brak al na een week zijn sleutelbeen na een val op zijn schouder. Plots rustte de hele Antwerp-aanval op een ukkie van 20 jaar... Ook Van Rooij draaide door liesproblemen niet meer op honderd procent en achterin vielen met Mariman en Plovie twee steunpilaren uit. Onze kern was gewoon te klein om al die afwezigheden op te vangen.”
Geen vijfde landstitel dus. “Niemand die vooraf geloofde dat we dat jaar zo lang zouden meestrijden. Als elke coach vooraf lukraak een ploeg had mogen kiezen om te trainen, dan zou Antwerp als laatste zijn overgebleven. Wij waren een groep nobody’s die plots werden. Ik vergelijk het met Lierse in 1997, dat het toen uiteindelijk wél haalde.”
hero’s