Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Nog altijd Helden van de Zorg
Terwijl iedereen zich voorbereidt op ‘de grote opening der terrassen’, blijven in de ziekenhuizen de zieken toestromen en blijft het zorgpersoneel voor hen zorgen. Over de Helden van de Zorg wordt niet zo veel gepraat de jongste dagen. Terwijl ze in deze derde golf meer aandacht verdienen dan ooit.
Ook nu weer brachten de drukkingsgroepen in de dagen voor het Overlegcomité hun kanonnen in stelling. Allemaal hadden ze redenen om versoepelingen te vragen. Daarnaast menen steeds meer politici dat ze hun kiezers naar de mond moeten praten: de mensen zijn het beu, snakken naar vrijheid, ze missen het samenzijn, het feesten, het reizen ... Kortom, er móésten versoepelingen komen, of tenminste worden aangekondigd. En dat gebeurde dus. Na het Overlegcomité waren de drukkingsgroepen er weer: ze waren gematigd tevreden. Of ontevreden. De medische wereld was bezorgd. Dat zeiden de virologen en de hoofdartsen van de ziekenhuizen, maar veel verpleegsters heb ik niet gehoord of gelezen. Zij hadden vermoedelijk geen tijd. Hun afwezigheid zou me misschien niet eens zijn opgevallen als ik deze week niet op een Covid-afdeling was geweest. Enkele dagen na hun eerste vaccinatie zijn mijn beide ouders in het ziekenhuis beland. Twee 85jarigen, flink ziek, zonder familie, met alleen een mobiele telefoon. We belden ons gek, naar hen, maar ook naar de dienst. We mochten altijd bellen, zeiden ze. Dat deden we ook. En altijd werden we even vriendelijk te woord gestaan. We mochten komen ook. Een keer per week was bezoek toegelaten.
Ondanks alle drukte maakte iemand tijd om me een Covid-pak aan te meten. Een jas, een schort, extra mouwen, een masker, een helm, een haarnetje, twee paar handschoenen: met veel geduld werd het me aangereikt. Iemand bracht me naar de kamer, iemand anders kwam een praatje maken en bloosde bij de lof van mijn vader over de uitstekende verzorging, iemand anders bracht me terug, hielp me bij het uitkleden. Geen teken van ongeduld toen ik dat in de verkeerde volgorde deed. Op die hele afdeling was alleen maar bezorgdheid, begrip, medeleven en goede, goede zorgen.
“Word je daar niet boos van, van die terrassen?”, vroeg ik aan de verpleegster die me opnieuw naar de uitgang begeleidde en me net had verteld dat ze mijn moeder had geholpen met eten. “Ach”, zei ze. “Ik zit ook graag op een terras. Ik begrijp de mensen wel. Ze zijn het beu, maar ze beseffen niet altijd hoe gevaarlijk het is. Ze zien niet wat hier gebeurt, hè.”
Wel, ik heb het nu wel gezien. Als het mag, geniet ik binnenkort van een terrasje. Maar ik schrijf nooit meer over de coronacrisis zonder aan die helden van de Covid-dienst te denken.