Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Ik verheugde me al op mijn weekends, die ik niet meer zou moeten vullen met het draaien van wasmachines en het opruimen van slijksporen door het huis.”
Het begon ongeveer een maand geleden. Mijn man en mijn kinderen hadden me helemaal blij gemaakt, want “het voetbalseizoen was voorbij”. Ik deed of ik het sneu voor ze vond, zei “oooh” en gaf de jongste een aai over zijn bol, want voetbal is helemaal zijn ding. “Hé, wat jammer, nu al? Het lijkt of het nog maar net is begonnen dat seizoen”, loog ik de pleister uit het plafond. Ik probeerde zo beteuterd mogelijk te kijken, maar diep vanbinnen hadden al mijn organen al een polonaise ingezet om te vieren dat we van die flauwekul af waren. Of toch tenminste tot september of zo. Ik verheugde me al op mijn weekends, die ik lange tijd niet meer zou moeten vullen met het draaien van wasmachines en het opruimen van slijksporen door het huis. Ik zou geen scheenbeschermers meer moeten sprokkelen en geen ballen meer uit de bek van onze hond moeten trekken. Ik keek uit naar alle avonden waarin ik niet zou moeten luisteren naar de voetbalanalyses van Filip Joos en het boegeroep dat daarna meestal opstijgt naast me. Volgens mijn man en mijn kinderen kent Filip Joos er namelijk niks van. Ze waren de man eens in het echt tegengekomen toen onze oudste moest gaan voetballen in Edegem en Joos daar in de kantine stond. Hij had toen – volgens mijn man – uit de hoogte gedaan. Nu is hij voor de rest van zijn dagen een blaaskaak.
Ik was zó blij.
Maar de vreugde was van korte duur. Wreed korte duur. De dag nadien begon de jongste al te zeuren omdat er die avond een wedstrijd op televisie was. “De belangrijkste match van het jaar”, beweerde hij. “Een topmatch, mama, ik mag die niet missen. Please?” Omdat het paasvakantie was, mocht hij die avond postvatten voor televisie met een zak chips. Het was toch de aller-allerlaatste match en ik moest werken, dus zo erg was het niet. Nu ja. “Zijn die nu nog altijd aan het sjotten?”, vroeg ik toen ik iets na 23u terugkeerde van mijn werk. “Jaja”, zei mijn man. “Extra tijd. Maar het is bijna gedaan hoor.” Ik hobbelde naar de keuken om een glas campari te halen, maakte een ommetje langs de badkamer om mijn pyjama aan te doen en verwachtte dat de kinderen allang zouden slapen toen ik terug de woonkamer in wandelde. Maar toen ik binnenkwam, renden er nog altijd mannen achter een bal op mijn televisiescherm. “Hoe kan dat nu?”, zei ik verbaasd. “Dat is toch geen uur meer om te voetballen? Het is bijna middernacht!” “Da’s de samenvatting”, legde mijn man uit. “En de nabeschouwing. Het is bijna gedaan.”
“Dan ga ik slapen”, zeurde ik. Er was niemand die dat erg vond. De dag nadien leek ik in een timelaps te zijn beland. Er was weer een wedstrijd. “Een topper, mama, echt waar. Die kan ik niet missen.” En zo gaat het al een maand lang elke dag.
De achtste finales van de Europa League gingen naadloos over in de kwartfinales en de halve finales, ondertussen werden ook de voorrondes van de Champions League ingezet, die ook uitmondden in kwartfinales en halve finales en blijkbaar was er ook nog een derde dingetje in het leven geroepen: de Conference League. “Wasda?”, brieste ik tegen mijn man, toen ik op de hoogte werd gebracht. “Ja, wat is dat?”, antwoordde hij droog. “Da’s voor de clubs die de Champions League en de Europa League net niet hebben gehaald. Dat doen ze voor het geld, hè.”
“Maar, maar”, struikelde ik over mijn woorden. “Zo blijven ze bezig. Wat is het volgende, een competitie om uit te maken wie de laatste is? En één voor de clubs die net niet laatste zijn? Waar gaat dat naartoe?”
“Jaja”, suste mijn man deze week. “Maar het is bijna gedaan hoor.” Woensdag heb ik mijn dertigste voetbalwedstrijd in evenveel dagen tijd gezien. “Thibaut Courtois tegen Kevin De Bruyne mama, dat moeten we zien”, jengelde mijn jongste ’s morgens al. “Niks van, je hebt toetsenweek”, deed ik een poging streng te zijn. Ik keek naar het plafond terwijl ik het zei, want hij wéét dat ik aan zijn koddige pruillip niet kan weerstaan. “Geen voetbal vanavond.”
Maar van mijn man mochten ze toch kijken. In de 89ste minuut, net voor ik gedaan had met werken, stuurde hij ze naar boven. De wedstrijd was toch gespeeld, volgens mijn man. Het was gedaan.
Maar toen de kinderen in bed lagen, viel ineens het ene doelpunt na het andere. De mannetjes op het scherm renden niet gewoon over het veld, ik zag er echt een paar door de lucht vliegen, zo hevig waren ze. Toen de scheidsrechter affloot, was het 2-1 voor Real Madrid. “Courtois heeft gewonnen”, zei ik tegen mijn man. “Onze Vinnie zal blij zijn.”
Mijn man schraapte zijn keel. “Ze zijn nog niet gewonnen, het zijn verlengingen. En daarna misschien penalty’s. Maar dan is het wel gedaan … Voor vandaag.”
Aan voetbal komt nooit een einde. Zelfs niet in de negentigste minuut.