Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Ja, mijn ziekte is ernstig, maar ik ben niet ongelukkiger”
Na een leven van anderen bijstaan, verkeert hij plots zelf in nood. De Antwerpse psychiater en hoogleraar Dirk De Wachter (62), bekend van boeken als De kunst van het ongelukkig zijn, kreeg in de loop van vorig jaar te horen dat hij kanker heeft. Hij praat er onverschrokken over. En hij is nog even heftig begaan met zijn kwetsbare medemens, die onder steeds grotere druk staat. “Mensen die veel chance hebben gehad, zoals ikzelf, die veel liefde hebben gekregen en alle kansen, hebben de ethische plicht om voor anderen zorg te dragen.”
TEKST: Dirk Hendrikx / BEELD: Jeroen Hanselaer
Dirk De Wachter is sinds enige tijd weer deeltijds aan het werk, en ook journalisten zijn soms al welkom. De Nederlandse krant De Telegraaf vroeg hem vorige week nog wat er toch aan de hand is met al die bedreigingen en scheldpartijen op sociale media. “Het zijn de barensweeën van een veranderende maatschappij”, zei De Wachter. “Mensen hebben stress en kunnen nergens meer op terugvallen.” Daarover, over geluk en ongeluk in moeilijke tijden, mochten we hem spreken in zijn kantoor in het psychiatrisch centrum van de KU Leuven, waar hij diensthoofd is. Als vertrekpunt nemen we zes vroegere uitspraken van De Wachter zelf.
Na de piek van het coronavirus komt de piek van de psychologische problemen. Het welzijn van de mensen wordt fundamenteel de komende maanden, misschien zelfs jaren.
Dirk De Wachter: “Dat heb ik gezegd, ja. De pandemie heeft ongunstige mechanismen die er al waren nog versterkt, vooral dan de verschillende vormen van burn-out. Mensen die uitvallen, die vermoeid zijn door ziekte, zorg of mantelzorg, of die gestremd raken door het gebrek aan contacten, of die professioneel vastlopen. Ik hoop dat ik ongelijk heb, maar het probleem van de burn-outs zal alleen maar groter worden, vrees ik. Recente cijfers in binnen- en buitenland lijken ook in die richting te wijzen.”
Wat moeten we daarmee als samenleving? Welzijn is altijd iets dat er maar zijdelings bijkomt. Je wordt geacht om relatief goed in je vel te zitten, op school, op het werk of in het sociale leven.
“Dat is zo. Het zou goed zijn dat het wat meer op de voorgrond kwam, dat we er meer over zouden nadenken. Niet alleen in de psychiatrie, in een therapeutische omgeving, maar overal. Werkgevers moeten beseffen dat het niet goed is voor hun bedrijf als mensen uitvallen. De anderen moeten dan nog wat harder werken en lopen zelf een groter risico. Het is geen luxeprobleem, het is een fundamenteel gegeven dat heel onze samenleving in vraag stelt: waar zijn we eigenlijk mee bezig?”
Er zijn meer dan 400.000 langdurig zieken in ons land.
“Precies. Als steeds meer mensen uitvallen, dan moeten we het systeem zelf in vraag durven stellen. De stijging heeft vooral met psychisch leed te maken, waar ik dan de psychosomatische aandoeningen zoals lage rugpijn of chronische vermoeidheid niet eens bijtel. Wat ik doe is de zaken naar buiten brengen die mensen mij hier in mijn kabinet in vertrouwen vertellen, zodat we daar allemaal over gaan nadenken. Ik ben een sociaal psychiater en een systeemtherapeut, ik kijk naar de mens en zijn relaties, naar de mens in zijn omgeving. Die omgeving lijkt een steeds grotere druk op te leggen. Het loopt uit de hand, de hulpvragen nemen toe, ik heb te veel werk, overal zijn er wachtlijsten, de geestelijke gezondheidszorg wordt overrompeld.”
De klassieke kaders als religie en ideologie bieden die houvast niet zo duidelijk meer. Onze tijd wordt gekenmerkt door onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Dat leeft onder de mensen.
“Elke tijd heeft zijn problemen, dit is niet de apocalyps. Maar het is een feit dat we door het wegvallen van de traditionele kaders elk ons eigen verhaal moeten maken. Dat is boeiend, maar het kan ook verwarrend en lastig zijn, zeker als de zaken tegenzitten. Vroeger kon je nog zeggen dat het leven lijden is, maar later kom je in de hemel.”
Er zijn ook politieke gevolgen.
“De uitersten winnen terrein, links en rechts. De polarisering groeit. Ik pleit voor nuance, complexiteit en brede inclusie: je moet zo veel mogelijk mensen meenemen in een breed politiek centrum. Hoe? Door goed te luisteren. En grieven en frustraties en tekorten van mensen niet weg te lachen. Neem mensen serieus.”
We zijn zover gekomen dat ‘Gutmensch’ een belediging is geworden. Dat vind ik nogal straf. Ik verkies de Gutmensch nog altijd boven de Schlechtmensch.
“Er wordt soms met minachting gesproken over Gutmenschen. Ik pleit niet voor naïviteit, maar goed willen doen als richtsnoer, als ethisch kompas, alstublieft zeg, laat ons vooral benadrukken dat dit de enige manier is om vooruit te gaan als samenleving. Goed, nu moet ik voorbeelden geven.
Sommige politieke leiders, ik laat u de namen vinden, zijn zo onbeschoft, zo hard, zo weinig medevoelend, dat het tegen de borst stuit. Nog meer stuit het tegen de borst dat zij veel stemmen krijgen. Dat zie je over heel de wereld. Ze mogen onbehouwen zijn, beledigen en verstoten, en toch zijn ze populair.”
Donald Trump bijvoorbeeld.
“Bijvoorbeeld. Hij triomfeert ten koste van anderen, hij vertrappelt mensen, sluit uit. Trump was nota bene de belangrijkste leider ter wereld, en hij is nog niet uitgespeeld. Dat zijn kwalijke ontwikkelingen. Ik pleit voor medemenselijkheid, voor een humane manier om met elkaar om te gaan. Dat is toch niet raar? Daar moet je toch geen psychiater voor zijn?”
Maar aan de Gutmensch kleeft de stempel van de prekerige wereldverbeteraar, de progressieve betweter, de ecologische moralist.
“Pff, als je dat zo wil invullen. Je moet mensen verbinden, niet tegen elkaar opzetten. Ik zie een Gutmensch als iemand die iets doet voor zijn medemens. Niet als iemand die op de kansel staat, maar iemand die voor zijn buurman, die niet goed ter been is, iets meeneemt van de winkel omdat hij daar toch moet zijn. Het gaat niet over het beter weten. Integendeel, je moet je ook inleven in andere standpunten.”
Mensen die ziek zijn of een beperking hebben, zijn niet per definitie minder gelukkig. Zij zijn zich juist veel bewuster van de broosheid van het bestaan.
“Voor mezelf kan ik zeggen dat ik nu niet minder gelukkig ben. Niet dat ik op een naïeve manier ga spreken over ‘een vreugdevol leven’. Kanker is iets verschrikkelijks. Zoveel mensen moeten dit meemaken, ik ben niet de enige. Maar ik ben gelukkig als ik zie hoeveel mensen in mijn familie, in mijn bredere omgeving, mij steunen. Dat doet mij heel veel plezier. Ik heb een ongelooflijk goed leven gehad. Als het nu moeilijker loopt, dan maakt dat niet alles kapot.”
Is het omgaan met ziekte een proces? “Er zijn momenten dat ik het lastiger heb, soms door de bijwerking van de medicatie. En misschien gaat mijn leven beperkter zijn, er zijn geen zekerheden meer. Dat is moeilijk, dat ontken ik niet. In De kunst van het ongelukkig zijn schrijf ik daarover. Ik ben mij ook bewust van het voorrecht dat ik heb goede relaties te hebben met mensen. Ik ben blij dat ik zo mag bestaan, dat zoveel mensen mij nu schrijven of opzoeken. En het belangrijkste natuurlijk: mijn vrouw en mijn kinderen. Juist deze lastige tijd brengt de schoonheid van die relaties naar boven. En nee, dat zal niet bij iedereen zo goed gaan. Ik geef cursus over hoe mensen omgaan met beperkingen zoals een zware handicap. Zelf zeggen ze dat het niet hun beperking is die de kwaliteit van hun leven bepaalt, maar hun omgeving, de mensen die hen bijstaan.”
Omgekeerd kun je gezond en bemiddeld zijn, en toch ongelukkig.
“Ik denk dat eenzaamheid de grootste oorzaak is van ongelukkig zijn. Niet alleen zijn, pas op. Dat is iets heel anders dan eenzaamheid, dan dat gevoel van niet gehoord te worden.”
Is ziek zijn voor u als hulpverlener een aparte uitdaging, nu u zelf degene in nood bent?
“Het is niet omdat je dokter bent dat je niks kunt voorhebben. Ik heb ook mijn artsen die mij bijstaan. Daar heb ik weer geluk: zij kennen hun vak zeer goed en ze zijn ook zeer medelevend.”
Volgens bisschop Johan Bonny kunnen juist priesters en dokters het minst goed om met lijden en sterven.
“In het algemeen is dat waar, daar bestaan studies over. Maar in alle bescheidenheid vind ik dat het wel gaat. Ik kan dat, mij laten verzorgen. Ik heb tegen mijn dokters gezegd dat ik niet ga googelen wat ik heb, dat ik niet alles beter ga weten. Het lukt me wel om patiënt te zijn.”
Kunt u iets zeggen over de prognose?
“Die is bangelijk. Ik ga er geen cijfer op plakken, het moet niet per definitie slecht aflopen, maar de kans op een slechte afloop is reëel. Maar we gaan voor de hoop en de goede afloop. Dat is het houvast dat ik hanteer. Ik volg de behandeling, ik ga voor alle kansen die er zijn. Ik denk daar niet te veel over na, dan krijg ik het moeilijk. Mijn vrouw is huisarts, we spreken er veel samen over. Ik kan bij haar emotioneel en professioneel terecht. Het kan mij ook op onvoorspelbare momenten zwaar vallen, dat het mij bekruipt – mensen lief, straks ben ik dood – maar dat gebeurt niet vaak. Minder dan een keer per week. Ik hou de moed erin, komaan, ik werk nog. Hoewel de chemo heel vermoeiend kan zijn, maar het is erg zingevend om voort te doen. Dan ga ik niet ronddwalen in zwarte gedachten, zoals tijdens een interview (glimlacht).”
De Dalaï Lama zegt dat wij westerlingen geneigd zijn om te leven alsof de dood niet bestaat.
“Oh, maar ik ben altijd veel bezig geweest met de dood. ‘Sein zum Tode’,
bunker te overstijgen, anders zat ik hier niet. De essentie van het bestaan zit in de blik van de andere, van de zorg vragende andere. Daar aan tegemoetkomen geeft een vervulling die niet te vervangen is door egocentrische genotsmiddelen.”
En als ik gewoon elk weekend in een knalrode Ferrari naar mijn villa in Knokke wil?
“Die verleiding is groot, de wereld zit zo in elkaar. Maar na de tiende of de honderdste rit naar Knokke beland je misschien in ledigheid, vraag je je af wat je daar eigenlijk zit te doen. Misschien kun je dan beter eens een hoogbejaarde tante bezoeken die je al een hele tijd niet gezien hebt, met die pralines die ze graag heeft. En daarna naar Knokke, blij dat je haar gezien hebt. Ik wil mensen hun Ferrari niet afpakken, hé. Hoewel, het moet ambetant zijn dat je dan toch maar 120 mag rijden.”
Zou Nietsche dat geen zwakheid noemen? Zijn Übermensch moet veroveren, louter gericht op kracht en zelfrealisatie.
“De ware sterkte is je openstellen voor de zorg voor anderen. Daar moet je ook sterk voor in je schoenen staan. Mensen die veel chance hebben gehad, zoals ikzelf, die veel liefde hebben gekregen en alle kansen, hebben de ethische plicht om voor anderen zorg te dragen. Of ze dat nu in een Ferrari doen, te voet of met een bakfiets, dat maakt niet uit.”
Mijn moeder had een parapluwinkel in Boom. Dat bestond toen, hè.
“Ja, haar moeder had ook een parapluwinkel. Mijn moeder wilde eigenlijk actrice worden, maar dat is er niet van gekomen. Toen haar vader relatief jong stierf, nam zij zijn handel in koloniale waren over voor een tijd, en daarna was er de parapluwinkel. Ik denk dat ik mijn extraverte kant, lezingen geven en interviews, van haar heb. Mijn vader was meer teruggetrokken: vivons cachés, vivons heureux. Dat is zeker ook een karaktertrek van mij, het is dubbel.”
Boom is een gemeente met veel sociaal-economische achterstand.
“Ja, dat doet mij veel pijn. Ik ben opgegroeid in de Kerkstraat. Dat was toen een gezellige winkelstraat, met veel kleine middenstanders. Nu is het een straat met leegstand, graffiti, zwerfvuil ... Dat is pijnlijk om te zien. Het is in vrij korte tijd in verval geraakt. Mijn ouders zijn overleden, maar mijn lieve broer, die net als mijn vader kinesist is, woont er nog. Hij houdt mij op de hoogte, dat er weer een winkel dicht is. Het klinkt niet zo bemoedigend, hoewel de gemeente haar best doet.”
Sinds veertig jaar bent u Antwerpenaar, maar u klinkt niet Antwerps.
“We zijn thuis vroeger in het ABN opgevoed, het Algemeen Beschaafd Nederlands. Het Booms klinkt net iets anders, nog onverstaanbaarder, er zit wat meer Brabants in. Mijn vrouw is van Antwerpen en we wonen binnen de ring, aan de Jan Van Rijswijcklaan. Zij heeft altijd gezegd dat ze wel wil verhuizen, maar dan alleen naar een grotere stad. Ik voel me zelf vooral Europeaan. Zoals Arno zong: Nous sommes quand même tous des Européens.”