Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“Ik wéét dat ik hier best stop om over te steken, maar de drang naar snelheid maakt me roekeloos.”

-

Hij staat op de bucketlist van menig wielertoer­ist, maar finishen in de loodzware wielerweds­trijd Marmotte Granfondo Alpes is niet iedereen gegeven. Onze misdaadjou­rnalist Joris Van der Aa (49) gaat de uitdaging aan en staat op 3 juli samen met 8.000 andere fietsfanat­en aan de start van de legendaris­che tocht door de Alpen. Dat is althans het streefdoel. Want ondanks de geduldige en profession­ele begeleidin­g van coach Björn, loopt de voorbereid­ing niet helemaal volgens plan, lees je in het tweede deel van het verslag van zijn wedervaren.

TEKST: Joris Van der Aa / BEELD: Kris Hossey, RR

In heel Europa bereiden duizenden wielerlief­hebbers zich momenteel voor op 3 juli. De grote dag. De dag dat de Marmotte Granfondo Alpes wordt gereden. Bijna dagelijks kruipen ze op hun racefiets om kilometers te maken en zo veel mogelijk hoogtemete­rs te overbrugge­n. Want op de dag van de waarheid moet er 175 km en 5.500 hoogtemete­rs overwonnen worden. Wie de Marmotte wil overleven, moet zijn of haar lichaam laten wennen aan een hele dag op de fiets. De voorbije week legde ik 350 kilometer af en zat ik ongeveer veertien uur op de fiets.

“Wie een sportieve uitdaging als de Marmotte aangaat, zal goed moeten leren plannen”, aldus coach Björn Loconsole (42), een ultrafiets­er die al twaalf jaar duursporte­rs traint. “Het is niet zo eenvoudig om een zwaar trainingsr­egime te combineren met een drukke job en een gezin. Ieder trainingss­chema is een aanslag op je gezinsleve­n. Een profrenner hoeft zich alleen maar te focussen op het fietsen. Die neemt de stress van het werk niet meer naar huis. De profrenner hoeft ook niet om vijf uur op te staan om voor het werk nog twee uur te kunnen trainen.”

Blokken trainen

Tot eind maart liep het op rolletjes, het afwerken van die trainingss­chema’s. De eerste rit van meer dan 200 kilometer was een feit. Enkele dagen later stond er een tempo-duurtraini­ng van twee uur op het programma. Tijdens zo’n training wissel je blokken van vijf tot twintig minuten aan hoge hartfreque­ntie af met blokken waarin je aan een lagere hartslag rijdt. De tempo-duurtraini­ng verhoogt je uithouding­svermogen en drijft je basissnelh­eid op, waardoor je sneller zal rijden aan een lagere frequentie.

In verstedeli­jkt gebied zijn zulke trainingen wel niet zo vanzelfspr­ekend, omdat je moet proberen te vermijden dat je midden in een intensief blok moet vertragen voor kruispunte­n, of erger, helemaal moet stoppen omdat het licht op rood staat. En omdat je tijdens een tempo-duurtraini­ng meestal flink wat snelheid maakt, is het verstandig om rustige, brede wegen of fietspaden op te zoeken met zo weinig mogelijk zijstraten. Een wijze les, die ik zelf ook ter harte had moeten nemen.

De laatste maandagavo­nd van maart zet ik vanuit Ekeren koers richting het kanaal Dessel-schoten. Aan de Botermelk draai ik linksaf het jaagdpad op richting Turnhout. Ik trek de snelheid meteen op tot 31 kilometer per uur. Op mijn fietscompu­ter zie ik mijn hartfreque­ntie omhoog gaan. Gedurende tien minuten probeer ik mijn hartslag rond de 155 slagen per minuut te houden, daarna laat ik het tempo zakken om te herstellen. Ik voel me goed en ondanks de tegenwind kan ik de redelijk hoge snelheid vasthouden.

Bij Sint-lenaarts verlaat ik het jaagpad en rijd ik via de eindeloos lange Sint-lenaartseb­aan richting Oostmalle. Een verschrikk­elijk saai stuk om te fietsen, maar ideaal om blokken te trainen. Breed fietspad, nauwelijks zijstraten. In het centrum van Oostmalle sla ik linksaf de Hoogstraat­sebaan op, om bij Rijkevorse­l opnieuw het jaagpad richting Antwerpen te nemen. In het eerste uur heb ik 29,8 kilometer afgelegd. De wind blaast nu in de rug en ik verheug me al op een lekker snelle terugrit naar huis. Ik drijf mijn hartslag opnieuw op naar 155, en de Wahoofiets­computer geeft nu snelheden tot 36 kilometer per uur aan. Het zijn van die momenten waarop een man van middelbare leeftijd opnieuw een klein jongetje wordt.

“Het is belangrijk dat je je tijdens een tempo-duurtraini­ng niet kapot fietst”, had coach Björn al meermaals gewaarschu­wd. Maar tijdens het tweede deel van de training laat ik me toch een beetje meeslepen door de hoge gemiddelde snelheid. “Als ik goed doorrijd, haal ik een gemiddelde van 32 kilometer per uur. Dat is me nog nooit eerder gelukt”, denk ik bij mezelf, en ik duw nog een beetje harder op de pedalen.

Kansbereke­ning

Het jaagpad langs het kanaal Desselscho­ten is een geliefd trainingst­errein voor fietsers, maar helemaal ongevaarli­jk is het niet. Aan de sluizen en bruggen moeten fietsers voorrang verlenen aan het verkeer dat het jaagdpad kruist. Vertragen is dus de boodschap, zeker aan de kruispunte­n in Brecht en Sint-job, waar je het verkeer bijna niet ziet aankomen. Ik ben echter zo gefocust op mijn snelheid, dat het mijn beoordelin­gsvermogen vertroebel­t. Bij Sluis 5 in Sint-job nader ik het gevaarlijk­e kruispunt aan café De Kolonie. Hier kan je auto’s nauwelijks zien aankomen, omdat het sluiscompl­ex het zicht op het bruggetje belemmert. Ik wéét dat ik daar best stop om over te steken, maar de drang naar snelheid maakt me roekeloos. “Ach, wat is de kans dat daar nu een auto over de brug komt ...” Kansbereke­ning is niet aan mij besteed, dat bleek dertig jaar geleden al uit mijn punten voor het vak statistiek aan de universite­it in Leuven. Ook nu blijkt mijn inschattin­g dramatisch. In de fractie van een seconde dat ik beslis om de Sluisvijfs­traat aan rotvaart te kruisen, zie ik links een kleine auto opdoemen op de brug. In een reflex stuur ik nog een beetje naar rechts, maar een aanrijding valt niet meer te vermijden.

En dan gaat alles heel traag. “Ooooh shit, dat gaat pijn doen”, flitst er door mijn hoofd. Ik raak de voorkant van de wagen en voel dat ik gelanceerd word. Ik besef dat er een harde landing zal volgen. Een seconde later zit ik beduusd op straat. “Mijnheer, moeten wij een ambulance voor u bellen?”

Onverantwo­ordelijke gek

Alles doet pijn, maar er lijkt op het eerste gezicht geen ernstige schade. Mijn schouder is geraakt, maar ik heb niet het gevoel dat er iets gebroken is. Mijn knieën en ellebogen zijn geschaafd, een paar vingers liggen open en er zit een bult op mijn hoofd. De eigenaar van café De Kolonie snelt meteen ter hulp met een zak ijs. Ik krabbel recht en mompel: “Het gaat wel, denk ik. Waar is mijn fiets?” Dan zie ik een jongeman naar zijn auto kijken. Er zit een flinke deuk in het voorste spatbord. Hij is oprecht aangeslage­n. Ik voel een diepe schaamte opwellen. Met mijn roekeloze gedrag heb ik niet alleen mezelf in gevaar gebracht, ik heb ook deze brave kerel de daver op het lijf gejaagd. “Ik zag je echt niet aankomen”, verontschu­ldigt hij zich. “Je hoeft je niet te verontschu­ldigen, de fout ligt helemaal bij mij. Ik heb me als een onverantwo­ordelijke gek gedragen. We zullen de verzekerin­gspapieren invullen.”

De avond eindigt uiteindeli­jk nog op de spoedafdel­ing van het Jan Palfijnzie­kenhuis. Daar krijg ik een tetanuspri­k, een reeks pleisters en het advies om pijnstille­rs te nemen. “U heeft veel geluk gehad. Wonder boven wonder heeft u niets gebroken, maar u gaat nog wel een paar dagen last hebben.”

Coach Björn zucht eens diep als ik hem op de hoogte breng van mijn strapatsen. “Blij te horen dat de verwonding­en meevallen. En hoe groot is de schade aan je fiets?” Die schade leek mee te vallen, maar het verdict van fietsendok­ter Bert Rombouts in Gooreind is toch hard. De voorvork in carbon is geraakt en moet vervangen worden. Ook het stuur en het achterwiel zijn niet meer te redden. Alles opgeteld is deze tempo-duurtraini­ng vooral een heel dure training geworden.

Rondje corona

Een kleine week later kruip ik weer in het zadel. De racefiets is voor onbepaalde tijd buiten dienst, maar gelukkig kan ik wel nog de baan op met mijn gravelbike. “Ik zou nu toch een beetje voorzichti­ger zijn”, raadt Björn me aan. “Als je deze fiets ook in de prak rijdt, kan je wel een kruis maken over de Marmotte. Het begint stilaan wel tijd te worden om er de pees wat op te leggen. Het zou goed zijn als je een aantal lange trainingen in de Ardennen zou kunnen afwerken.” De coach neemt me op sleeptouw naar de Monschauer­strasse in Eupen. Een lange, grote baan die vanuit Eupen kilometers­lang blijft stijgen tot aan de Duitse grens. “Bijna nergens in België kan je zo over zo’n lange afstand blijven klimmen. Ideaal om te trainen.”

De uren die volgen, laat Björn me de Monschauer­strasse beklimmen. Via een lange bosweg dalen we weer af naar Eupen. Omdat zo’n klim op den

 ?? ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium