Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“We zijn klein, maar wereldwijd bekend”
Milorad Milosevic, Servische wereldautoriteit in de kwantumfysica, leidt al jaren onderzoeksteam aan Uantwerpen
Hij is sinds 2008 professor fysica aan de Uantwerpen, en nu is Milorad Milosevic (46) in zijn geboorteland Servië bekroond met de Marko Jaric Award, ook wel de ‘Servische Nobelprijs’ genoemd. Milosevic is een wereldautoriteit op het vlak van kwantumfysica en -technologie, onderzoeksgebieden die op het punt staan de toekomst te veranderen. “De Uantwerpen is een kleine universiteit, maar onze onderzoeksgroep is een merk dat wereldwijd bekend is. Ik zou Antwerpen nooit willen inruilen voor een andere stad.”
Het was een van zijn collega-professoren die ons tipte over de prijs die professor Milosevic, hoofd van een team van een veertigtal onderzoekers aan de Uantwerpen, heeft gekregen. De Marko Jaric Award is dan ook niet zomaar een prijs. Alleen de meest gerenommeerde fysici, actief op topuniversiteiten als Oxford, Cambridge, Stanford, Cal Tech en Brookhaven Labs, ontvingen hem al eerder. Niet verwonderlijk dat Milorad Milosevic na de uitreiking door alle nationale zenders in Servië uitgebreid werd geinterviewd.
“Milorad Milosevic heeft deze prestigieuze prijs gekregen voor zijn uitzonderlijke bijdrage aan de studie van de kwantumfunctionele materialen en hybride heterostructuren en het ontwerp van hun supergeleidende en magnetische eigenschappen met behulp van computersimulaties op micro-, nano- en atomaire schaal”, citeerde professor David Neilson, collega van Milosevic, in zijn mail uit het laudatum van de jury. En ook: “Hij is een uitstekend voorbeeld van hoe migratie naar Vlaanderen kan uitgroeien tot grote successen op het allerhoogste wetenschappelijke niveau.”
Uitzonderlijk nieuwsgierig
Genoeg reden dus om professor Milosevic op te zoeken aan campus Groenenborger in Wilrijk. Voor alle duidelijkheid, de professor heeft geen verwantschap met Slobodan Milosevic, de voormalige president van Servië die in 2012 voor het Joegoslaviëtribunaal terechtstond voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. “Het is een veel voorkomende naam in Servië en Montenegro”, zegt professor Milosevic. “Onze familietak heeft niets met die van Slobodan Milosevic te maken. Om dat heel duidelijk te stellen, heeft mijn familie zelfs een stamboek laten opmaken. Wij hebben ook nooit zijn visie gesteund, integendeel. Die periode was door de burgeroorlogen en de economische sancties erg moeilijk.” Milorad Milosevic is opgegroeid in Smederevo, een middeleeuws stadje aan de Donau, vijftig kilometer van de Servische hoofdstad Belgrado. Hij was een uitzonderlijk nieuwsgierig kind, zijn hele schoolcarrière de primus van de klas. “Ik had het geluk dat zeer goede leerkrachten had”, vertelt hij. “Leerkrachten die me in hun vrije tijd en onbezoldigd extra lessen wiskunde en chemie gaven.”
Na zijn masters ingenieurswetenschappen en fysische chemie, die hij tegelijkertijd aan de universiteit van Belgrado aflegde, trok Milosevic voor zijn doctoraat naar Antwerpen. Een aanbod om te gaan doctoreren aan Caltech in California, wereldwijd een van de meest prestigieuze technische universiteiten met een twintigtal Nobelprijswinnaars onder de afgestudeerden, weigerde hij. “Ik was gevraagd om mee te werken aan een wetenschappelijke studie om optoelektronische precisiesensoren te ontwikkelen, gefinancierd door het Amerikaanse ministerie van Defensie. Ik heb geweigerd, de Navo-bombardementen op Servië lagen nog te vers in het geheugen. Een van mijn profs had goede connecties in Antwerpen, dus is het Antwerpen geworden.”
In 2004 behaalde Milosevic zijn doctoraat, over de theoretische simulaties van nanogestructureerde supergeleiders, een onderzoeksdomein in de kwantumfysica. “Na mijn doctoraat heb ik het geluk gehad om in Groot-brittannië en de VS samen te werken met Nobelprijswinnaars
Andre Geim en Alexei Abrikosov. In 2008 ben ik als docent, later professor, aangesteld aan de Uantwerpen. Intussen leid ik een team van een veertigtal onderzoekers, een heel internationaal gezelschap. Ik werk al twintig jaar op de theorie van de kwantumfysica en supergeleidende materialen, maar ook op de elektronische, optische en magnetische eigenschappen van materialen.”
Supergeleiders
Klinkt als Chinees? Professor Milosevic komt meteen met een heldere uitleg. “Het onderzoek naar supergeleiders – dat zijn materialen die geen elektrische weerstand ondervinden – is erg belangrijk. Zeker omdat we steeds meer energie nodig hebben. Bijvoorbeeld: vandaag gebruiken we kolossale hoogspanningskabels om energie van windturbines, zonneparken of krachtcentrales tot bij de consument te brengen. Tijdens het transport verliezen we 30% aan energie. Met supergeleidende materialen kan het transport aan een laag voltage en zonder energieverlies ondergronds gaan.”
“Vroeger was dat een droom, nu lopen er al experimenten zoals in het Duitse Essen, dat volledig wordt aanik gedreven door supergeleidende, ondergrondse kabels. Die supergeleiders zullen we ook nodig hebben als straks iedereen tegelijkertijd zijn elektrische wagen wil opladen. De capaciteit van de huidige elektriciteitsnetwerken voldoet immers niet.” “Of ook: om meer windenergie te capteren, hebben we hogere windturbines nodig. Dankzij supergeleiders zullen we kleinere windturbinemotors kunnen maken, die minder plaats innemen, minder wegen en meer energie opwekken. Helaas volgt het beleid hierin nog niet; de maatschappij houdt niet van radicale veranderingen. De crisis door de oorlog in Oekraïne schept wel de gelegenheid om die radicale switch te maken. Ik geloof oprecht dat onze toekomst helemaal toebehoort aan supergeleiders. En dat is geen verre toekomstmuziek. Denk aan de Mri-scanners die elk ziekenhuis in gebruik heeft. Het zijn supergeleiders die zorgen voor een constante stroom, en dus een groot en stabiel magnetisch veld en duidelijke Mri-beelden.” Volgens professor Milosevic wordt er dan ook enorm geïnvesteerd in supergeleidende elektronica en kwantumtechnologie, zowel in Europa als de VS en China. “Op nanoschaal super
“Ik hou van Antwerpen, persoonlijk en professioneel. Ik zou de stad nooit willen inruilen voor een andere.”
Mijn twee kinderen zijn echte jongens en houden dus van voetbal. Niet alleen supporteren ze voor Anderlecht en hebben ze dit seizoen geen enkele thuisnederlaag gemist, ze volgen ook wedstrijden op tv in competities waarvan u en ik het bestaan niet konden vermoeden én daarbovenop spelen ze ook zelf voetbal. Toen ze klein waren, ging ik wel eens mee kijken als ze een wedstrijd hadden. Dat gebeurde dan in een hoekje van een echt voetbalveld, met alleen maar mama’s en papa’s langs de kant. Dan zag ik mijn zoon, 6 jaar toen, tikkertje spelen met zijn kameraadje, terwijl een ander ploegmaatje bloemen zat te zoeken in het gras. De wedstrijd eindigde dan op een ridicule 0-42 of zo. Daarna ben ik niet meer gaan kijken.
Mijn plaats werd ingenomen door de grootouders. Zij komen sinds een paar jaar alle drie elke uit- en thuiswedstrijd kijken. Vorige week was het Lava-beker. Da’s een soort competitie in de jeugdafdelingen en de U13 van KFC Pulle speelde de finale. “Dan kom je toch kijken hé mama”, zeurde de jongste. “Ja sjoe”, gaf mijn man bijval. Ik schuddebolde. “Ik ken dat: als ze dan verliezen is het mijn schuld”, zei ik. “Maar opa en Tita en de bomma komen wel kijken.” Die namiddag tekende ik een paar ventjes op mijn tuinmuur en nam ik de tijd om mijn nieuwe lading postpakketjes uit te pakken en ineens te passen. Ik wilde net beginnen schilderen toen mijn man binnenviel. De tijd was voorbijgevlogen. “Hebben ze gewonnen?” vroeg ik. “Nee, sjoe”, schaterde mijn man. “Maar de grootmoeders hebben het niet aan hun hart laten komen: die waren ladderzat. Je mama kon zelfs niet meer op haar benen staan. Ik heb tegen ons vader gezegd dat hij ze moest begeleiden tot in de woonkamer. Die kon zelfs niet meer klappen.”
“Ja, héhé”, zei ik. We warmden wat bami op en zaten net aan tafel toen de telefoon ging. Het was mijn schoonmoeder, in alle staten. “Die kl**, ’t is niet waar. Ja, dus… Allé, ik was de auto gaan halen op de parking en die mens zei dus dat ik tegen een andere auto was gereden. Maar da’s niet waar. Ik heb niks schade aan mijn voertuig. De kl**”, herhaalde ze nog eens.
De kl** in kwestie had er blijkbaar mee gedreigd de politie te bellen, en toen waren mijn schoonouders in de auto gestapt en weggereden. “Da’s vluchtmisdrijf”, zeiden mijn man en ik in koor. “Nee”, zei mijn schoonmoeder. “Want ik ben tegen gereden. En gij: bakkes toe.” Dat was tegen mijn schoonvader, die wel nuchter was en ook iets wilde zeggen. “Ja, dus Tita en ik zijn doorgereden, maar de bomma zit nog altijd op de voetbal. Die kon niet meer stappen, ze zit op een bank.”
De vorige keer dat mama te veel had gedronken, was geëindigd in het ziekenhuis, gevolgd door een verblijf van vier maanden in het revalidatiecentrum. Toen was ze van de woonkamer naar de slaapkamer gewandeld. Wat zou er kunnen gebeuren als ze ergens in een vreemd dorp zou beginnen wandelen? “Waar is ons moe?” herhaalde ik wel tien keer. “Op een bank in Herenthout”, verifieerde mijn schoonvader.
Als een briesend konijn wipte ik in de auto en reed met mijn man naar het voetbalveld, drie dorpen verder. We vreesden het ergste. Toen we daar aankwamen, stond de politie op de parking getuigenverklaringen te noteren en reed er net een dubbeldekker met juichende voetballertjes weg. Ik rende ze voorbij. Het voetbalterrein was helemaal verlaten. Er stond één bank en daarop zat… mama. Ze had haar ogen dicht en helde gevaarlijk naar voor. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat ze haar schoenen had uitgedaan en vond ik haar bijouterie verspreid over het gras. Haar portemonnee lag naast haar en in haar handtas zat één oorbel, voor de rest niks. Mijn ongerustheid maakte plaats voor woede. Mama schrok toen ze me voor haar gezicht zag hangen met ogen die vuur spuwden. “Amai bieke”, wauwelde ze. “Gij doet mij verschieten zenne. Wat is er?”
Mijn man was zo opgelucht dat hij alleen maar kon lachen. “Da’s niks, Lisette”, zei hij. “Het is gebeurd. Ik heb ook al wel eens te veel gedronken.” Mama keek hem verbaasd aan en begon direct te ontkennen. “Ik heb één, misschien twee, hooguit vier kleine wijntjes gedronken”, zei ze, terwijl ze met haar vingers aangaf hoeveel wijn er in haar glas had gezeten, bij benadering. “Ik ben niet zat zenne”, besloot ze. “Zijn we weg nu? Doen jullie me naar huis?” Terwijl ze rechtstond, verloor ze haar evenwicht en buitelde ze op de grasvlakte. “Dit gaat niet lukken”, concludeerde mijn man. “Ga jij de auto halen en rij zo dicht mogelijk naar hier.” Toen ik terugkwam had mijn man een reddingsactie op touw gezet, met mensen die hij uit het achterliggende bos was gaan halen. Twee sterke mannen tilden mama in de auto. Daar zat ze schaapachtig te lachen. Nadat mijn man haar gordel had omgedaan, wuifde ze als was ze de paus naar de mensenmassa die zich om de auto had verzameld. “Hallo”, giechelde ze, om vervolgens in huilen uit te barsten. “Gij ziet mij niet graag meer.” Het was triest en komisch tegelijk. De dag nadien bleef mama ontkennen. “Ik heb er eens over nagedacht”, zei ze bloedserieus. “En volgens mij heb ik een klein herseninfarctje gehad. Want zat was ik zeker niet.”
Ook mijn schoonmoeder is blijven ontkennen. Toen de politie ’s avonds laat aan haar deur stond, bleef ze volhouden dat ze nergens was tegen gereden.
Nu ja, het had anders kunnen aflopen.
nelgens Nelgens.”