“Ik heb nog veel te leren”
Wout Jacobs voor derde keer op rij Vlaams kampioen
De Limburgers hebben op de Vlaamse tafeltenniskampioenschappen in Buggenhout twee gouden en vijf bronzen medailles veroverd. Lisa Lung (TTC Hasselt) en Wout Jacobs (TTK Herckenrode) kroonden zich tot kampioen. Voor de 14-jarige Kuringenaar was het al zijn derde Vlaamse titel op rij.
Lisa Lung (13) en Wout Jacobs( zijn de rijzende sterren in het Limburgse tafeltennis. De Truiense Lung stapelt tegenwoordig de individuele prijzen op (nu werd ze dus Vlaams B-kampioen) en klimt stilaan maar zeker op naar de top van het Belgische damestafeltennis. Wellicht volgend seizoen al mag de speelster van TTC Hasselt haar kans wagen bij de A-dames.
Naast Lung maakten ook Rebbeca Gerrits (Tamara Hoeselt, brons bij de B’s) en Helena Vermeersch (TTC Schulen, brons bij de C’s) een sterke beurt in Buggenhout.
OokdeLimburgseherenlietenvan zich spreken in Buggenhout. Of wat te denken van Hasselaar Tim Janssens? De speler van Knal Deinze heeft op zijn 34ste nog steeds het statuut van A-speler en pakte in Buggenhout knap brons. Ook Palenaar David Henkens (PW Diest, brons bij de B’s) en Nick Bollen (TTC Hasselt, brons bij de E’s) vielen in de prijzen.
Maar de meest opvallende Limburgse prestatie kwam van Kuringenaar Wout Jacobs (14). De student Latijn-Wiskunde pakte voor het derde jaar op rij de titel op de Vlaamse kampioenschappen.
“Vooraf dacht ik nochtans niet veel kans te maken op de eindzege”, lacht Jacobs. “Op het provinciaal kampioenschap werd ik immers pas tweede en op de Vlaamse eindstrijd verwacht je logisch gezien toch wat meer concurrentie.”
Om te blijven groeien, zal Jacobs vroeg of laat moeten vertrekken uit Herckenrode. De hoogste gerangschikte club uit Tuilt speelt immers slechts in landelijke.
Jacobs: “Daar ben ik op dit helemaal nog niet mee bezig. Ik wil zo lang mogelijk bij mijn moederclub blijven spelen. Ik heb nog veel te leren: in Buggenhout was mijn rughand niet goed en ook mentaal kan het nog stukken beter. Laat mij voorlopig dus maar waar ik ben.”