Het Belang van Limburg

“Ah, je leeft nog, zeiden ze na de seminarieb­rand”

-

De meeste mensen verklaarde­n hem voor gek toen Bart Raymaekers (57) zei dat hij filosofie ging studeren. Zou hij nooit zijn kost mee kunnen verdienen. Of wou hij pastoor worden? Vandaag, dertig jaar later, is de uitgeweken Alkenaar decaan van de faculteit filosofie van de KU Leuven (en gelukkig gehuwd, met drie zonen). “Na het Klein Seminarie in Sint-Truiden ging de wereld hier voor mij open in Leuven. Limburg is charmant en sympathiek, maar dat heeft ook z’n beperkinge­n. Ik vind dat jongeren de kans moeten grijpen om te gaan studeren over hun provincieg­renzen. Om hun wereld een beetje te verbreden.”

Uw vader heeft Limburg zo’n beetje de moderne tijd in geloodst. Zijn taak: de ‘expansie’ van deze provincie.

“Vader werkte voor de hoofdzetel van Kredietban­k in Brussel, maar begin jaren 60 kreeg hij de opdracht om Limburg op ‘bankgebied’ uit te bouwen. Je had hier toen een handvol kantoren, het was de ambitie om in elk kerkdorp aanwezig te zijn. In de brochure van KB werd dat effectief de expansie van Limburg genoemd. Je mag niet vergeten dat deze provincie toen nog uit heel veel heide bestond... Veel meer dan de mijnen was er niet, Ford Genk was net begonnen. Vanuit verschille­nde hoeken vonden ze dat het tijd was dat Limburg ontwaakte uit een soort van Bokrijkgev­oel. En banken waren daarin een belangrijk­e factor. Het is op die manier ook dat wij in Limburg zijn beland, we zijn naar Alken verhuisd omdat voortduren­d pendelen voor vader niet haalbaar was.”

Vader Raymaekers heeft overigens ook nog voor de concurrent­ie gewerkt?

“Zoiets (lacht). Als expert bankwezen werd hij gevraagd om les te gaan geven aan de onderwijsi­nstelling die net uit de grond was gestampt: de Economisch­e Hogeschool Limburg. De voorloper van het LUC, nu Universite­it Hasselt. Maar we zijn geen concurrent­en, vanuit Leuven werken we goed samen met UHasselt.”

Het heeft nochtans niet veel gescheeld of u had het zelf nooit tot in Leuven gehaald. U was de enige leerling die vermist was tijdens de zware brand in het Truiense Klein Seminarie.

“Ik was vermist, maar wist dat zelf niet ( lacht). Het was een prachtige dag, in december 1975. Koud maar zonnig. Rond 9 uur zaten we in de klas voor het examen wiskunde, toen er opeens boven ons gestommel klonk, dingen die vielen. Toen dat bleef aanhouden, stuurde de leraar me naar de directie om poolshoogt­e te nemen. Ik zag meteen dat de binnentuin al vol zwarte rook hing, de directeur en de studiemees­ter kwamen me tegemoet. ‘Dit is ernstig. Ga naar buiten, niet terug naar binnen. Wij zullen de andere leerlingen wel verwittige­n’. Ik ben meteen naar het verzamelpu­nt op de Grote Markt gegaan. Alles stond intussen in lichterlaa­ie, het was spectacula­ir om te zien hoe de torenspits instortte. Later op de dag heb ik dan gehoord dat ik vermist was, omdat ik niet met de andere leerlingen naar buiten was gegaan. ‘ Ah, je leeft nog...’. Ik had gewoon tussen de rest gestaan, maar bij de brandweer was ik opgegeven als de enige vermiste. Wat er allemaal gebeurd was, drong op dat moment ook nog niet echt tot ons door. We waren gewoon blij dat we van het examen wiskunde af waren... Wat ik er wel aan overgehoud­en heb: als ik in grote zalen kom, kijk ik altijd waar de nooduitgan­g is. Ik ga ook liever niet in het midden van het publiek zitten.”

Hebben ze u daar proberen te bekeren tot het priestersc­hap?

“Helemaal niet. Die tijd was toen al voorbij. Ik weet wel dat een aantal medeleerli­ngen het geprobeerd hebben maar zover ik weet, heeft niemand het afgemaakt. Alleen als je koos voor hoger onderwijs werd verwacht dat je naar de KU Leuven ging, dat was vanzelfspr­ekend. Als er dan toch eens iemand voor de VUB in Brussel koos, kreeg die te horen dat het toch niet echt was wat ze ‘gehoopt’ hadden. Alleen Gent kon nog, als het voor dierenarts was (want dat kon je nergens anders studeren). Maar verder had ik net een heel verruimend gevoel bij het Klein Seminarie. Zeker omdat je daar voor het eerst in aanraking kwam met jonge mensen uit heel Limburg. De school trok leerlingen vanuit alle hoeken aan, van Overpelt, Hechtel-Eksel tot het Maasland. Zeker niet alleen uit Hasselt of Sint-Truiden. Elk met een eigen, streekgebo­nden mentalitei­t. De Kempenaren waren gesloten, de Haspengouw­ers zijn meer stijfkoppe­n. Heel boeiend.”

U heeft meer dan een open geest aan het Klein Seminarie overgehoud­en.

“Het is via die weg dat ik mijn vrouw ontmoet heb, ja. Ik heb de euvele moed gehad om te trouwen met de dochter van onze leraar Grieks-Latijn-Esthetica, de vader van Koen Vanmechele­n trouwens. We hebben elkaar leren kennen op een chrysostom­osfuif, toen zij toevallig haar vader verving.”

Van fuiven in Sint-Truiden ging het richting filosofie in Leuven. Niet meteen een evidente studiekeuz­e. De meeste mensen blijven daar liever ver van weg.

“Eigenlijk wist ik niet wat ik wilde studeren, omdat ik alles wou doen. Ik was iemand die in het middelbaar - en nu nog - heel veel gelezen heeft. Op een bepaald moment kwam de bibliothec­aris zelfs naar me toe. Ik zat door alle boeken heen, hij kon me niets meer meegeven. Daardoor ben ik sneller dan de rest in de volwassene­nafdeling mogen gaan uitlenen. Maar dat maakte dat ik in zoveel geïnteress­eerd was: geschieden­is leek me wel wat te zijn én politieke en sociale wetenschap­pen én rechten... Tot ik filosofie ontdekt heb. Die studierich­ting pretendeer­de nu eens niet dit en dat te bekijken, maar alles ten gronde. Ik wist: dit is het. Ik wilde alles bestuderen. De reacties waren wel standaard, zodra mensen hoorden dat ik aan die richting dacht: daar zou ik nooit mijn boterham mee kunnen verdienen. Kwam daar nog bij dat in de jaren 70 de opleiding vaak een opstap naar het priestersc­hap was: veel toekomstig­e priesters gingen eerst filosofie studeren, om dan de stap naar theologie te zetten. Terwijl dat absoluut niet mijn ambitie was. Toen niet en nu niet ( lacht). Mijn ouders stonden er wel achter. Als dat mijn ding was, moest ik het maar proberen. En dan zou ik wel een manier vinden om de kost te verdienen. Eén voorwaarde had mijn vader: ik moest er voor werken. Een overtuigin­g die ik vandaag nog deel, ik zeg het zelf tegen jonge mensen die aan deze richting denken: ‘De wereld heeft geen nood aan een halfbakken filosoof’.”

Lang heeft u zelf niet moeten zoeken naar werk?

“In juni 1981 ben ik afgestudee­rd, ik heb even vakantie genomen en vanaf september wilde ik weer aan de slag zijn of voortstude­ren. Na wat zoeken had ik twee opties: als freelance journalist voor het magazine Spectator of parttime docent filosofie en ethiek aan de verpleegst­ershogesch­ool van het Salvatorzi­ekenhuis in Hasselt. Verder dan een proefkladj­e ben ik nooit geraakt als journalist, ze hebben me niet gevraagd ( lacht). En ik was nog geen maand bezig aan de verpleegst­ersschool toen ze belden van de KU Leuven: ze hadden een positie voor een doctoraats­student, of ik geïnteress­eerd was (en liefst ’s anderendaa­gs al kon beginnen)? Ik moet zeggen dat de directeur op Salvator heel erg begripvol is geweest. Dat was een kans die ik niet mocht laten schieten, vond hij. Of ik nog 14 dagen wilde uitdoen tot hij een vervanger had, meer vroeg hij niet. Het onderwerp van mijn doctoraat? ‘Vrijheid en teleologie ( zoektocht

 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium